interessant dit gezichtspunt ook moge zijn hypothese en niet alle mogelijkheden zijn in de werkelijkheid gerealiseerd.

Tenslotte moge nog worden opgemerkt, dat alle onderstellingen over een hormonaal rassenverschil geheel door een naturalistische opvatting van den mensch beheerscht zijn.

Men spreekt, zooals Wilhelm Schmidt S.V.D. eens opmerkte, wel over „Blutgebundenheit des Geistes”, maar nooit omgekeerd over „Geistgebundenheit des Blutes”. En juist hiertoe zou toch met het oog op de interne secretie alle aanleiding bestaan. Zoowel de physiologie, als ook de pathologie, levert velerlei aanwijzingen over wat men kortweg een „psychischen” invloed op de interne secretie zou kunnen noemen. Er openen zich daarmede allerlei perspectieven en mogelijkheden, die echter voorloopig nog te vaag zijn om een duidelijk beeld te laten ontwerpen.

2. De physiologische constanten.

Als voorbeelden van physiologische constanten noemden wij reeds de basaalstofwisseling, den bloeddruk en de polsfrequentie in rust en de gevoeligheid der zintuigen. Deze opsomming maakt in geenen deele aanspraak op volledigheid of gelijkwaardigheid der genoemde invariabelen. Ook moet uit algemeen physiologisch standpunt worden opgemerkt, dat de verschillende constanten in onderling verband staan en door de samenwerking van vele orgaan- en systeemfuncties tot stand komen. Ook variëeren zij individuëel, met den leeftijd en omstandigheden binnen zekere grenzen, maar hierbinnen zijn zij toch „soort typisch” te noemen. Zoo verschilt de polsfrequentie, de hchaamstemperatuur, de stofwissehng der verschillende dierensoorten. Sommige min of meer invariabele gegevens, zooals de koolzuurspanning in de longlucht, de longventilatie, het aantal roode en witte bloedcellen enz. kunnen wij buiten beschouwing laten, omdat rassenphysiologische onderzoekingen hierover geheel ontbreken of te weinig critisch zijn uitgevoerd. Dit geldt echter ook voor de bepalingen van den bloeddruk en polsfrequentie en wij kunnen hierover dan ook zeker kort zijn. De uitkomsten zijn bovendien volkomen negatief. Gould meent wel is waar, dat er rasverschillen in de polsfrequentie bestaan en vindt bij de kleinere volken een snellere pols, maar dit feit laat zich zonder meer uit de relatief hoogere stofwisseling van kleinere individuën verklaren.