„Er (de Neger) besitzt von Natur noch et was in bestem Sinne Kindliches”.

Nu over het Mongolide hoofdras. Linnaeus sprak te zijnen opzichte reeds treffend al van het „taaie” ras. Dat komt overeen met hun uithoudingsvermogen, dat wij ook in ons land kunnen waarnemen (men denke slechts aan de Pinda-Chineezen), voorts met hun cosmopolitischen aard. De Mongolen zijn over het algemeen stil, bescheiden, voorkomend en vriendelijk, geduldig en sober. Zij stellen prijs op een welverzorgd voorkomen. Zij zijn trouw in de liefde, munten uit door opofferingsgezindheid, hebben geen sterken bestaansdrift of „Ich-Trieb”. Men wordt zelfs getroffen door de neiging tot een zekere wreedheid, ook tegen zich zelf (men denke aan de harakiri). Zij zijn meer geschikt tot nadoen dan tot uitvinden (dus als groep) en hebben een voorliefde voor het concrete. Het spreekt vanzelf, dat dit alles slechts kan gezegd worden op grond van vergelijking, met name met het Europide hoofdras. F. van Heek merkt in zijn studie: „Chineesche immigranten in Nederland” op, dat de gezinsband bij de Mongolen bijzonder innig is en dat deze sterke familiale en locale banden de vorming van een machtige arbeidersbeweging in den weg staan. Zij zijn gehecht aan tradities. Hij wijst ook op hun voorliefde tot hazardspel, hetgeen erop wijst, dat zij een zekere behoefte hebben aan beweging, aan spanning van het gemoed, dat de emotionaliteit bij hen dus aanmerkelijk is. Op grond van een en ander zou men, naar ik meen, samenvattend deze groep gevoegelijk het vrouwelijke hoofdras kunnen noemen. Volgens de mededeehng van Prof. Bonne zijn aan de Geneeskundige Hoogeschool de uitslagen van de examens bij de Chineezen beter dan bij de Europeanen. Dat zal vermoedelijk in verband staan met de hoogere activiteit, waardoor ook de vrouwen in ons werelddeel uitblinken. Ik laat algemeen bekende trekken ervan ter zijde, doch wijs er nog op, dat dit ras ook in zooverre iets moederlijks heeft, dat het naar zijn uiterlijk het dichtst bij den oorspronkelijken mensch staat, o.m. volgens E. Fischer. Ook volgens Lebzelter is de stamvorm van de menschheid in het gebied van het Mongolide hoofdras ontstaan en kwam hij daarmede naar het voorkomen het meest overeen.

Thans kom ik tot de bespreking van het derde hoofdras, het Europide, dat dan uiteraard wel als het mannelijke zou dienen te