hoewel zij op dezelfde bron zijn gebaseerd. In dit verband worde opgemerkt, dat de tabel op p. 145, welke bij lange na niet de eerste is, aangegeven is als tabel I; op p. 149 staat alleen ~tabel”, de meeste andere missen eenig opschrift. De spelling van sommige auteursnamen (b.v. Fretz op p. 88, Niehlson Ehle en Bridge op p. 98) is slordig, terwijl enkele storende drukfouten zijn blijven staan. Zoo is op p. 104 in de zin ~ln DarwiN’stijd b.v. was het mogelijk om een onderscheid te maken tussen door erfelijkheid en door omgeving veroorzaakte verschillen” blijkbaar het woord ~niet” tusschen ~het” en ~mogelijk” weggevallen. De literatuur is aan het eind vermeld, doch op p. 179 is een opgave (dubbel) als voetnoot geplaatst.

Gaan wij na deze algemeene opmerkingen de verdeeling der stof na, dan vinden wij in de eerste drie hoofdstukken een algemeene inleiding tot erfelijkheidsbegrippen. Hierbij is, zooals tegenwoordig meer gebeurt, begonnen met de chromosoomtheorie en daarna is pas de genentheorie van Mendel behandeld. Dit lijkt mij zoowel historisch als didactisch onjuist. Voorts worden vrij weinig ~gevallen” behandeld, wat op zichzelf geen bezwaar is, wanneer de lezer de conclusies wil aannemen zonder motiveering. Voor den geheel oningewijde is de behandeling der stof te weinig opbouwend. Zoo wordt ~phaenotype” op p. 68 gebruikt als term, doch pas op p. 106 is een omschrijving gegeven.

De hoofdstukken IV en V, welke de methode van erfelijkheidsonderzoek bij den mensch behandelen, behooren uiteraard tot de belangrijkste. Uitvoerig worden de stamboommethode, de tweelingmethode en de statistische methode besproken, speciaal de laatste. De menschelijke genetica heeft blijkbaar nog niet het standpunt van de biologie bereikt, waar men in den laatsten tijd sceptisch is geworden tegenover het gebruik van op toevalswerking gebaseerde wiskundige formules bij materiaal, waar deze toevalswerking niet vast staat. Van belang is het afwegen van verschillende methoden tegenover elkaar, waar schrijver kritisch op ingaat.

Hoewel in de behandelde hoofdstukken reeds verschillende gevallen van menschelijke erfelijkheid zijn besproken, is hoofdstuk VI speciaal gewijd aan erfelijkheid van normale eigenschappen; voorafgaande behandeling van polymerie, welke nog niet eerder ter sprake kwam, is noodig. De erfelijkheid van normale geestelijke eigenschappen wordt veel later bij de psychosen besproken. Dit versterkt de onjuiste indruk, dat menschelijke erfelijkheid overwegend, zoo niet uitsluitend, te maken heeft met ziektegevallen.

Dan volgen weer drie hoofdstukken met algemeene strekking, nl. het ontstaan van nieuwe eigenschappen, selectie en het wezen der genen. Het hoofstuk over selectie vind ik het beste hoofdstuk van het boek.

De hoofdstukken X en XI behandelen in kort bestek te kort voor een boek als het thans besprokene erfelijke ziektegevallen. Hoofdstuk XI wordt besloten met omstreeks l*/j bladzijde ~eugenetische adviezen”.