Ik had dit onderwerp als apart hoofdstuk verwacht. Weliswaar is sterilisatie op pp. 119—125 besproken en komen in de slotbeschouwingen op pp. 182—185 medische maatregelen ter sprake, doch in dit punt ware eenheid van behandeling toch wel zeer gewenscht. Literatuuropgaven waarin wij bij de algemeene werken het Nederlandsche handboek van SiRKS missen en een register besluiten het werk.

De gegeven kritiek moge niet als afbrekend worden opgevat. Veeleer is zij een aanduiding, dat het boek waard is om kritisch te worden gelezen.

S. J. Wellensiek.

Hagedoorn A. L., en A. C. Hagedoorn-Vorstheuvel Labrand, 1940. Beknopte inleiding in de erfelijkheidsleer (Uit Leven en Wetenschap, 1. Amsterdam, Noordhollandsche Uitgeversmaatschappij, 1940, 86 pp. Prijs gec. / 1.20).

Het schrijven van een voor het leekenpubliek bestemde inleiding in een bepaalde tak van wetenschap stelt zeer hooge eischen aan didactisch vermogen, nauwkeurigheid en objectiviteit. De eerste twee dingen mogen we verlangen, het laatste eischen. Het is buitengewoon jammer, dat het bovengenoemde boekje m.i. aan deze drie voorwaarden niet voldoet. Didactisch lijkt het mij onjuist en verwarringstichtend te beginnen met een beschouwing over de ontwikkeling van het individu en de ontwikkelingsfactoren, daarbij het begrip „gen” in te voeren, dan de mogelijke natuur van die genen te bespreken en pas daarna het werk (~de wet”) van Mendel te laten volgen. Voorts geeft het boekje volstrekt geen inleiding, maar verhaaltjes over met erfelijkheid samenhangende vraagstukken. Onnauwkeurig is het gebruik van het woord symbiosegroepen, de omschrijving van inteelt, e.a., de figuur van p. 32, waar de intermediaire heterozygote even donker gekleurd is als de homozygote ouder, de literatuuropgave aan het eind, waar verouderde boeken zijn opgenomen, de beste Nederlandsche, zooalsdie van Waardenburg, niet vermeld zijn, en van Baurs boek de titel onjuist is. En objectiviteit is in het boekje al evenzeer zoek, daar de schrijver niet alleen zijn eigen wetenschappelijke opvattingen teveel op den voorgrond stelt, maar vooral ten opzichte van schrijvers uiteenzettingen over de beteekenis van de erfelijkheid voor den mensch, waarbij hij sterk den indruk maakt, nu hij eenmaal deze niet meer kan ontkennen, toch haar waarde bewust te verkleinen.

De uitgever is met de keuze van het eerste deeltje in zijn nieuwe serie niet gelukkig geweest.

M. J. S.