mogelijk schijnt het eigenlijke wezen dier kenmerken te onderscheiden en los te maken van allerlei andere eigenschappen der gelaatstrekken, die met bloedverwantschap en dus met erfelijkheid niets te maken hebben.

Dit laatste kan het best toegelicht worden aan een bepaald voorbeeld, zooals het geval van een uitgesproken familiegelijkenis tusschen een bejaarden vader en een jeugdige dochter. In alle opzichten, die in verband staan met leeftijd, sexe en levenswijze kunnen die personen zoo verschillend mogelijk zijn, en toch zal de uit bloedverwantschap voortspruitende overeenkomst onmiddellijk in het oog kunnen vallen.

Hetzelfde geldt voor de gelijkenis van een volwassen, ja zelfs van een bejaard persoon met zijn eigen uiterlijk in zijn kinderjaren, zooals men die kan aflezen aan reeksen van portretten op verschillende leeftijden. Daaruit blijkt dus dat de bloedverwantschap-gelijkenis onafhankelijk moet zijn van proportiewijzigingen ten gevolge van de normale ontwikkeling van het menschelijk organisme.

Toch zijn er goede en overwegende redenen aan te voeren voor de onderstelling, dat ook de gelijkenis op grond van bloedverwantschap moet berusten op overeenkomst in proporties. Immers juist bij deze kunnen alle andere oorzaken van zulke overeenkomsten in uiterlijk worden uitgeschakeld, wat o.a. blijkt uit het feit, dat men den z.g. familietrek evengoed, ja vaak nog beter, aan afbeeldingen dan aan de personen zelf kan onderkennen, zelfs wanneer deze afbeeldingen maar heel gebrekkig zijn. Dit laatste wordt ons dagelijks voor oogen gesteld door de grove zinko’s der dagblad-illustraties, die, als men ze met een loupe bekijkt, niet anders blijken te zijn dan een mozaïek van zwarte vlekjes, en die desniettegenstaande de onmiddelijke herkenning der voorgestelde personen mogelijk maken.

Hierdoor zou men tot de gevolgtrekking kunnen gebracht worden, dat de verschillen in afmetingen waarop het onderscheid tusschen deze afbeeldingen moet berusten, van een orde van grootheden moeten zijn, die veel kleiner is dan zich met het bloote oog laat waarnemen

■) Opmerkelijk schijnt mij in dit verband een uitspraak van Kretsch-MER in zijn welbekend werk Körperbau und Charakter, 10de druk, blz. 49: ~Masszahl und Optischer Eindruck stimmen also bei Nase und Unterkiefer vollkommen überein, wie ja unser Auge für kleine nach Millimetern-