niet zouden kunnen strekken voor de ten deele dieper gaande, ten deele veel meer de nooden der dagelijksche practijk rakende functies, die ik mij voorstel, dat een organisatie van gezinsvoogden zou moeten hebben. Slaagde hier en daar een Kinderrechter erin door veelvuldig contact al datgene tot stand te brengen wat wij van de organisatie eischten dan zou hij zelf een soort Pro Juventute-vereeniging gevormd hebben waaruit dan diegenen, die er bezwaar tegen hebben met andersdenkenden in een patronaats-vereeniging te zitten, zich zouden moeten terugtrekken. Toch zou waarschijnlijk het ontstaan der organisatie—Besier het vormen van nog een extra organisatie van gezinsvoogden daarnaast onmogelijk maken en althans practisch die voorkomen.

Mr. Besier zegt, wat ook ons ter oore is gekomen, dat er vermoedelijk van Katholieke zijde bezwaren tegen bestaan zich te organiseeren in Pro Juventute. Wij betreuren dat, omdat zoodoende de eenheid gebroken wordt en omdat er in een goede Pro Juventute-vereeniging plaats is voor ieder om met volle vrijheid zijn werk te doen op de wijze zooals zijn gezindte dat voorschrijft. Wij betreuren het standpunt der Katholieken, maar wij respecteeren het, reeds op grond dat het aan die zijde blijkbaar als een noodzakelijk standpunt gevoeld wordt. Maar dat moge toch niet ten gevolge hebben, dat wij onzerzijds zouden opgeven wat wij voelen als noodzakelijk voor de ontwikkeling van de particuliere medewerking aan de rechtspraak, vorming van een krachtige organisatie, verreweg het liefst met inbegrip van de Katholieken, maar, indien die inderdaad niet meegaan, dan althans in één geheel vereenigend zoovelen als mogelijk van de anderen.

Mogen wij ten slotte er nog de aandacht op vestigen, dat, indien de heele gezinsvoogdij buiten Pro Juventute om zou gaan, die patronaats-vereeniging haar meest kenmerkende functie grootendeels zou verliezen. Ik vrees, dat zij zou kwijnen en, wie weet, sterven. Dat behoort niet in deze principieele kwestie de beslissing te brengen, maar van eenige beteekenis is dat toch ook wel. M.

De Kinderrechter met of zonder toga ?

Voor een enkel woord hierover moge de Redactie mij een bescheiden plaatsje gunnen. En wel voornamelijk een paar vragen, die de Redactie of de Heeren Cluysenaer en Besier, die dit onderwerp ter sprake brachten, wellicht beter zullen kunnen beantwoorden, dan ondergeteekende.

le. Vloeit uit het feit, dat de desbetreffende wettelijke bepalingen niet van dwingend recht zijn, gelijk reeds door