bloemen of planten, of ook een vogel in de cel; in het algemeen een eenigszins huiselijker meubileering en inrichting der cel;

VII. het hebben van een privaatinrichting buiten de cel;

VIII. het geven van gelegenheid tot het beoefenen van huisvlijt, het zich bezighouden met legkaarten, puzzles, e.d.;

IX. verlof om op een later uur naar bed te gaan;

X. verstrekking van meer-, en meer bijzondere kantineartikelen;

XI. verlof om zich zelf te scheren, waartoe dan veiligheidsscheermessen gebruikt zullen moeten worden;

XII. verlof om haar en baard naar eigen verkiezing te dragen, tenzij daartegen uit een oogpunt van reinheid bezwaar bestaat;

XIII. verlof om voortdurend of althans op Zon- en feestdagen eigen bovenkleeding te dragen, althans andere dan de gewone gestichtskleeding;

XIV. langduriger verblijf in de vrije lucht, waarbij al dan niet vrijheid verleend zou kunnen worden om te rooken.

Juist op dit punt zou ik het op prijs stellen door Uw College over de practische doorvoerbaarheid, met name ook zonder eenigszins beteekenende kosten, te worden ingelicht. Ik ontveins mij niet, dat b.v. de voorrechten onder V en VII bedoeld, met het oog op de daaraan verbonden kosten wel niet aanstonds toepassing zullen kunnen vinden. Aan de hand van de van Uwentwege te ontvangen inlichtingen zal ik dan nader kunnen overwegen, welke regelen omtrent het voorrechtenstelsel zullen kunnen worden gesteld. Het Centraal College heeft zelf reeds opgemerkt, dat het systeem der individueele toekenning ongetwijfeld practische bezwaren voor den gestichtsdienst zal mede brengen, doch geeft aan, dat zij voor een groot deel gemakkelijk zullen kunnen worden ondervangen, wanneer men in de gevangenis gedetineerden, die dezelfde voorrechten genieten, zooveel mogelijk verplaatst naar ecnzelfden cellenvleugel.

Wat de wijze van toekenning der voorrechten betreft, het schijnt aangewezen, daarbij zooveel mogelijk nut te trekken van de kennis, die zoowel de ambtenaren van het gesticht als zij, die uithoofde van hun reclasseeringsarbeid meer in het bijzonder met de gevangenen in aanraking komen, bezitten, door dezen in die toekenning te betrekken. Daartoe zou kunnen dienen de instelling van een gestichtsraad, bestaande onder voorzitterschap van den directeur uit den adjunctdirecteur, den geneesheer, de bedienaren van den godsdienst (c.q. godsdienstonderwijzers), den (hoofd)onderwijzer en