de Haan genomen. Goed, de gevangenissen mogen verdwijnen en zij mogen vervangen worden door inrichtingen, waarin opgevoed en verbeterd wordt. Maar die overgang van stelsel, wij mogen haar zien in zijn principieele beteekenis, moet in de practijk geschieden langs den weg der geleidelijke ontwikkeling. Daarom moet uitvoering van de circulaire worden toegejuicht.

De inleider S. van Mesdag, krijgt ten slotte het woord ter beantwoording van de sprekers, en zegt:

In mijn inleiding, waarin ik een groot aantal détails ook heb moeten bespreken, moest ik mij kortheidshalve in mijn algemeen gedeelte beperken tot het ontwerpen van een scherp beeld, dat als een houtsnede eenige forsche partijen van lichf en schaduw vertoont. Ik achtte dit overigens geen nadeel, omdat het niet te doen was om mijn stem, maar om die van het Genootschap, die ik op die wijze uitlokte zich te doen hooren. Ik geef graag toe, dat in de werkelijkheid licht en schaduw nooit zoo kras tegenover elkaar staan als in het door mij ontworpen beeld. Ik kan dan ook tot op zekere hoogte meegaan met Mr. Fentener van Vlissingen, die er op wijst, dat in het leven de dingen zich langzamerhand ontwikkelen, doch niet zoo in eens geheel pasklaar kunnen worden tot stand gebracht. Ik ben het met hem eens, dat het in het leven nu eenmaal gaat met vallen en opstaan, maar ik geef er toch de voorkeur aan zoo weinig mogelijk te vallen en dan zoo snel mogelijk weer op te staan. Dit kunnen we toch dikwijls bereiken door van te voren zoo goed mogelijk te wikken en te wegen.

Dichter sta ik bij den heer Honing, die overtuigd is, dat in elk geval de basis, 'door mij bedoeld, zoo niet gereed, dan toch in aanleg (als embryo) aanwezig moet zijn, als de wijzigingen met kans op welslagen zullen worden ingevoerd.

Ook ik weet, dat men niet kan wachten met het invoeren van wijzigingen totdat eerst een in alle opzichten bekwaam personeel aanwezig -is. Ik erken, dat theoretische en praktische scholing hier hand in hand moeten gaan. Maar het is mijn vaste overtuiging, dat het een bepaalde fout zou zijn, de wijzigingen in te voeren zoolang niet het besluit tot het vormen van een stevige basis althans een begin van uitvoering heeft gekregen. Wel zullen er ook dan nog fouten worden gemaakt, maar deze zullen geleidelijk door de deskundige staf en het door deze in opleiding genomen personeel worden overwonnen. De dan gemaakte fouten zullen zelfs heilzame leering kunnen opleveren en zullen langzamerhand wel verdwijnen.

Brengt men de wijzigingen aan zonder meer, dan zal men