in den vorm van angst, wantrouwen, afgunst, gierigheid, leedvermaak, overgroote voorzichtigheid, overgevoeligheid en het niet kunnen verdragen van critiek. Ook geslotenheid, list, leugenachtigheid, evenals diefachtigheid en bedrog zijn typisch voor haar. Deze eigenschappen, die zich tot een regelrechte gevechtshouding tegenover het ouderlijk huis hebben ontwikkeld, worden later ook tegen de samenleving in ’t algemeen aangewend. Het aktieve deel dezer houding wordt door zulke eigenschappen gevormd, die het kind in zijn onzekere en wankele positie steun moeten geven. Wie in zijn omgeving de sterkste is of het meeste succes behaald, naar diens voorbeeld stelt het kind zich een onmogelijk groot, onwerkelijk doel, waarin het idee van zekerheid en meerderheid is opgenomen, en dat moet dienen om het gevoel van minderheid zinrijk te verdekken. Als uitdrukking hiervan zijn eerzucht, ijdelheid, hoogmoed en naijver kenmerkend, ook wel opvliegendheid, gewelddadigheid tegenover zwakkeren, wreedheid en ruwheid. Steeds bestaat de wensch alles te bezitten en allen te overtreffen, triomfen te vieren, onfeilbaar en onafhankelijk te zijn, en vóór alles groot en snel succes te behalen ; of, als dat niet mogelijk is, tenminste den schijn ervan.

Het protest jaagt het gestrande kind steeds verder van de hoofdwegen van het leven af, als of daar alleen maar nederlagen geleden worden, en zoekt op zijwegen bevrediging voor den neurotischen eerzucht. Niet in werkelijke prestaties wordt deze nu gezocht, maar in snoepen, rooken, bioscoopbezoek, in het lezen van verboden lectuur, in leugen, diefstal, bedrog, in fantasieën en perversiteiten. Of wel het kind verzet zich tegen alles, is ongedurig, ontvlucht elk handelen, alle moeilijkheden en conflicten door gepraat en getreuzel, stelt alle verwachtingen te leur door plotselingen omslag, hetgeen verklaarbaar is, omdat het heen en weer wordt geslingerd tusschen zijn gevoel van minderheid en zijn doel van meerderheid. Of het kind beroept zich ter zijner verontschuldiging op bevel en raad van anderen, op vreemde schuld, vooral verleiding, op luiheid of ziekte. Door deze verontschuldiging gelooft het zich aan de verantwoordelijkheid te kunnen onttrekken, en niet aan de vervulling van zijn plicht te zijn gebonden.

Het kind stelt ten slotte zijn geheele denken, willen, voelen en handelen, zijn karakter, opvattingen, symptomen en houding, zijn geheele levenservaring in dienst van zijn richtlijn, die zonder nuances te kennen steil op voert van de diepten van het minderwaardigheidsgevoel naar de hoogten van zijn doel van meerderheid en macht. Beide polen zijn door de groote spanwijdte en de pijnlijkheid voor het bewustzijn grootendeels in het onbewuste verdrongen, waardoor het mogelijk