In weinige minuten werd de bovenste laag heet en scheen vervolgens af te koelen, maar, na het wegkrabben van de bovenste laag, bleek, dat het verbrandingsoppervlak zich naar beneden had verplaatst en, nadat voldoenden tijd was gewerkt, was het gevolg van dit voortgezette verhitten, van de bovenzijde af naar beneden in de richting van de uitstroomingsopening, het ten slotte localiseeren van de verbrandingszóne ongeveer op de plaats, waar zij te voren (met de grove korrels) was geweest; met de grove korrels kwam de verbrandingszóne dadelijk op hare plaats. Natuurlijk wordt op den duur bij elke korrelgrootte het geheele bed heet; maar met grove korrels wordt het heet, van de normale verbrandingszóne, bij de uitstroomingsopening, uit, naar boven, terwijl met de kleine korrels eerst het bovenste oppervlak wordt verhit, en de vlam langzaam naar beneden trekt. Deze verschillende werking moet worden verklaard.

Als de korrels fijn genoeg zijn, werken zij als een scherm, dat de vlam onderbreekt, waarbij elke kleine tusschenruimte tusschen naburige •korrels zoo weinig mengsel doorlaat, dat de hitte daarvan bij de verbranding voor een aanmerkelijken tijd door het vaste korreltje, waarmede het in aanraking is, kan worden geabsorbeerd, zonder dat het laagste deel van het bed tot het ontbrandingspunt wordt verhit; daarbij werkt ook de uitstraling van buitenoppervlakte mede, om de temperatuur laag te houden. Op den duur wordt echter de onderzijde van de bovenlaag heet en trekt het verbrandingsoppervlak naar omlaag, en doet dit sneller, wanneer het onder de bovenste laag is aangekomen, omdat dan de afkoeling door uitstraling verminderd is en daardoor meer hitte voor de opneming door de korrels overblijft. Ook zal met fijnere korrels minder van het mengsel uit het ronde gaatje stroomen, omdat er minder ruimte te vullen is, zoodat de totale ontwikkelde warmtehoeveelheid kleiner zal zijn dan bij de groote korrels.

Om aan te toonen, dat het verstoppen van het aanvoerbuisje door de korrels en de daardoor ontstane vermindering van den gasstroom en van de ontwikkelde hitte bij de fijne korrels niet de oorzaak was van het verschil in werking van de vlam bij het begin vergeleken bij de werking met de grove korrels, maar dat het verschil is te wijten aan het verschil in de wijze, waarop het

gas door het bed stroomt, met overeenkomstig meer contact tusschen het mengsel en de korrels, des te fijner deze zijn, werden proeven genomen. Dezelfde reeks resultaten werd verkregen in een kamer van den vorm van een pyramide, afgedeeld in figuur 7, waarbij de uitstroomingsopening bestaat in een paar zaagsneden in een dop op de l" aanvoerbuis. Met zulke spleettoevoeren voor het mengsel is de strooming feitelijk dezelfde voor al de genoemde korrelgrootten; niet alleen, dat de top van bet bed het eerst werd verhit, bij 3/32 a 116 duim (2,4 a 1,6 mM.) korrels om vervolgens naar beneden te branden, maar dit geschiedde ook bij grootere korrels 5/32 a 3/32 duim (4 a 2,4 mM.) waaimede 10 minuten noodig was, om de verbrandingszóne door het bed naar hare normale plaats naar omlaag te trekken, en een klomp korrels boven de kruiselingsche sleuf te doen samensmelten.

Flg. 7. Toestel voor het aantoonen van de eenvormigheid van den stand van het verbrandingsoppervlak bij verschillende korrelgrootte.

Bij het vaststellen van de zooeven beschreven werking, was het gebruik van vuurvaste steen voor de korrels zeer bevredigend, omdat elke proef door een gesmolten klomp duidelijk aanwees wat er gebeurd was; maar het werd eens duidelijk, dat de grootte van de korrels slechts bij het begin der verhitting een verschil opleverden in de werking, m. a. w. dat die invloed slechts tijdelijk was; daarom werden langdurige verhittingen gewenscht, om het mogelijke verhittingseffect op de uitstroomingsopeningen na te gaan, en voor deze langdurige verhittingen werden meer vuurvaste korrels gebruikt, waaronder magnesiet, chroomerts, (beide natuurlijke ertsen) en gebroken steen, gesmolten kwarts, kalk en altindum. Met deze materialen bleek uit de langdurige verhittingen, dat eenige vormen van toevoeropeningen zoodanig verhit werden, dat het mengsel in de voedingsbuis werd aangestoken, terwijl met andere deze werking niet plaats had.