den weg staan het belang van enkele fabrieken. Ik geloof zeker, dat de aankoop van Engelsche of Belgische kolen zeer toe te juichen is, maar als die aankoop slechts geschieden kan in mindering van de aanvoeren, per contract tegen lagere prijzen indertijd door het Kolenbureau bevorderd, dan kan die aankoop niet zijn in het algemeen belang doch alleen in het belang van enkelen, en dat belang van enkelen mag niet overwegen.

Ik meen, dat het Bestuur van de Vereeniging zeker een voorbeeld moet geven waar het geldt vertrouwen te stellen in de Regeering en in hare handelingen.

Ik zou er dus niet voor zijn, dat vanwege de Vereeniging een protest uitging tegen een maatregel, die zeker alleen genomen wordt in het algemeen belang. (Applaus)

De heer O. S. Knottnerus (Rotterdam). Mijnheer de Voorzitter! Het zij mij vergund nog een kort woord te spreken als zacht protest tegen hetgeen u gisterenochtend bij de opemng der Vergadering hebt gezegd, toen gij het hadt over een „Jan Salie-geest .

Wanneer wij nagaan, wat van gistermorgen tot nu hier verhandeld is, hoeveel animo er was en met hoeveel ernst, liefde en toewijding voor het gasvak allen gesproken hebben, dan geloof ik zeker dat wij daarin het bewijs mogen zien, dat er bij onze Vereeniging zeker geen Jan Salie-geest heerscht.

Zoo even kwam mij dit nog in de gedachte, toen er een Voorzitter voor het volgend jaar was gekozen. Het was een strijd geweest tusschen twee mannen, die wij beiden hoogachten. Op het oogenblik, dat de een met 1 stem in de minderheid bleef, ging deze zijn medestrijder gelukwenschen met diens overwinning. Dat is ook geen uiting van een Jan Salie-geest maar van flinkheid en van degelijkheid. (Applaus).

Dan, Mijnheer de Voorzitter, vestig ik er de aandacht op, dat U in het afgeloopen jaar de belangen van de Vereeniging hebt gediend op een wijze, welke zeer zeker boven onzen lof verre verheven is, in het bijzonder wegens Uwe deelneming aan en Uw zitting nemen in de Nijverheidscommissie van het Kon. Nat. Steuncomité en haar onderdeel; de Kolen-

commissie. Wat u daarmede hebt bereikt en wat wij in dit opzicht nog te verwachten hebben, getuigt en zal al evenmin getuigen van de aanwezigheid van een Jan Salie-geest. Wij verwachten dan ook, dat ook in de toekomst vele resultaten zullen worden gezien van uw werken in deze, in het belang van de gsaindustrie.

In de derde plaats mag ik noemen het lid van den raad van beheer van de Kolenreserve-Maatschappij, den heer van Rossum du Chattel.

Wat die maatschappij kan zijn in het belang van onze gasindustrie, zal zeer veel zijn.

Wij kennen allen den heer van Rossum du Chattel en zijne toewijding voor de gasindustrie. Wij weten ook, dat hij als leider van het grootste gasbedrijf in Nederland eveneens al zijne krachten zal inspannen ten einde te zorgen, dat die Kolenreserve-Maatschappij volkomen ten voordeele zal komen van de gasindustrie.

Verder ik zou ze één voor één kunnen noemen mijn vriend uit Bedum, Is dat een man, die bezield is met een Jan Salie-geest?

Neen, Mijnheer de Voorzitter, zoolang wij nog zulke mannen hebben, die liefde bezitten voor onze zaak, voor de gasindustrie, die deze hoog willen houden, die daaraan hunne toewijding geven, kunnen wij niet spreken van een Jan Salie-geest, maar van verheffing van geest bij allen, die de gasindustrie dienen.

Ik wensch te eindigen met te zeggen: leve de gasindustrie; zij moge te allen tijde behouden onze liefde en toewijding en alles wat wij bezitten. (Applaus).

De Voorzitter. Verlangt nu nog verder iemand het woord?

De heer C. T. Salomons ('s-Gravenhage). Mijne Heeren! Ik ben helaas de oudste in deze Vergadering.

Ik wensch, als zijnde de oudste hier, den Voorzitter dank te zeggen voor de boven mijn lof verheven wijze, waarop hij de Vergadering geleid heeft.

Ik hoop hierbij de instemminé van de Vergadering te hebben. (Applaus).

De Voorzitter. Ik dank den heer Salomons