Verder verscheen van de hand van J. Versluvs m. i. een boekwerk getiteld: De capillaire werkingen in den bodem. Dit werk is het proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Technische Wetenschappen, waarop schrijver op 16 Februari 1.1., met lof, te Delft promoveerde. De promotor Prof. Dr. M. de Haas, den nieuwen doctor na diens promotie door eene Commissie uit den Senaat toesprekende, deed vooral uitkomen, dat Versluys er bijzonder in is geslaagd eene verklaring te geven voor verschijnselen, die wel bekend zijn, doch wier wezen tot dusverre niet volkomen duidelijk was. Professor De Haas achtte het een gelukkige vondst, die uit opgestelde hypothesen en door eenvoudige, welbedachte proeven op duidelijke wijze werd verklaard, dat Versluys de capillaire werkingen in drie categoriën verdeelt: de strict capillaire, de funiculaire en de pendulaire. Die geheel nieuwe opvatting verklaart veel van wat tot nog toe nog vrij onbegrijpbaar was en stelt in staat eene aannemelijke theorie te aanvaarden omtrent het lang bekende feit, dat grondwater aanwezig is in lagen die boven den z.g. grondwaterspiegel liggen. Die feitelijk onjuiste benaming voor een oppervlak, dat allerminst een waterspiegel doch slechts het vlak van gelijken barometrischen en hydrostatischen druk, is, vervangt Versluys in zijn dissertatie door phreatisch oppervlak (putvlak).

Prof. De Haas uitte den wensch, dat Versluys, die reeds eerder in publicaties heeft getoond practijk op logische en duidelijke wijze aan de physische theoriën te kunnen toetsen, nog veel dergelijke wetenschappelijke arbeid zou mogen leveren.

Hoewel in het algemeen aan hetgeen na eene promotie in intiemeren kring onder gezellig tafelen wordt gesproken geen ruimere bekendheid wordt gegeven, moge hier voor een bepaald onderwerp van een tafelrede eene uitzondering worden gemaakt.

In dien kring toch is door een waterleidingpracticus er op gewezen, dat de hydrologie, waartoe het onderwerp van Versluys’ dissertatie behoort, een wetenschap is, die te Delft niet wordt onderwezen, terwijl dat toch bij den huidigen stand van het vraagstuk der watervoorziening hoogst gewenscht zou zijn.

Waar nu een promotie in die „waterkunde” had plaats gehad en waar tot zijn gehoor o.a. een zevental Delftsche hoogleeraren behoorde, daar uitte de heer Ribbius den wensch, dat deze promotie er toe mocht leiden, dat de leemte werd erkend en dat over niet te langen tijd een leerstoel worden gesticht voor de hydrologie en in het algemeen voor de wetenschappelijke vakken, welke voor de waterleidingstechniek van zoo groot belang zijn.

Buiten dien engen kring zal ongetwijfeld het woord van den heer Ribbius instemming vinden, bij al wie in de waterleidingtechniek werkzaam is vandaar ons uit den kring klappen.

Wij zijn overtuigd namens zijne medeleden te spreken, wanneer wij Versluvs gelukwenschen met de door hem behaalde lauweren en wanneer wij de goede wenschen van zijn promotor en den heer Ribbius mee tot de onze maken.

Op de dissertatie zal nog uitvoeriger worden teruggekomen. J. H. J.

De invloed van hoogwater in rivieren op in hare nabijheid gelegen prises d’eau van bronwaterleidingen.

(Vervolg en slot van blz. 94.)

In No. 21 van het „Internationale Zeitschrift für Wasserversorgung” geeft Ing. Lang eenige opmerkingen ten beste naar aanleiding van hetgeen Prof. Kruse geschreven heeft en wel aan de hand van ervaringen, opgedaan bij de prise d’eau Fiche voor Düsseldorf.

Ook volgens hem is de vermeerdering van het aantal kiemen bij hoogwater toe te schrijven aan de kiemen welke zich in den bodem bevinden

en door het hooger stijgende rivierwater naar het grondwater worden gevoerd.

Om nu ook bij hoogwater een aan kiemen even arm water als bij lagere waterstanden te verkrijgen, is het pompbedrijf bij Düsseldorf, op grond van ervaringen, zoodanig ingericht, dat de afpomping der putten even groot gehouden wordt bij hooge als bij lage Rijnwaterstanden. Dit wordt bereikt door geregelde afschakeling