Voorschriften voor den aanleg, het onderhoud en het gebruik van gasleidingen.

Voor den aanleg, het gebruik en de instandhouding van binnengasinstallaties, welke de verdeeling en het gebruik van steenkool- of menggas, ten behoeve van verlichting, verwarming en krachtlevering ten doel hebben, moeten de navolgende voorschriften in acht worden genomen.

1. ALGEMEENE BEPALINGEN.

Art. 1.

Waar- in de volgende artikelen van Directie wordt gesproken, is hieronder te verstaan de Directeur van het gasbedrijf of de door dezen met toezicht belaste personen.

Art. 2.

De gasleidingen worden onderscheiden in:

A. Hoofdleidingen.

B. Dienstleidingen (inbegrepen de hoofdkranen).

C. Binnenleidingen.

Hoofdleiding is de leiding welke het gas tot nabij de verbruiksplaats voert.

Dienstleiding is de leiding, die de hoofdleiding met den inlaat van den gasmeter verbindt.

Hoofdkraan is de kraan, waarmede de gastoevoer uit de dienstleiding, vóór den gasmeter, kan worden afgesloten.

Binnenleiding is de leiding binnen een perceel of erf, aanvangende bij den uitlaat van den gasmeter.

Art. 3.

De werkzaamheden voor den aanleg, het onderhoud, de verlegging of wegruiming van de onder A. en B. genoemde leidingen, geschieden door of vanwege de Directie.

11. BIJZONDERE TECHNISCHE BEPALINGEN.

A. Gasmeteraanleg.

Art. 4.

De gasmeters, zoowel gewone- als muntgasmeters, worden door of vanwege de Directie

verstrekt en zoo noodig in overleg met den verbruiker geplaatst, met dien verstande, dat de hoofdkraan gemakkelijk bereikbaar en te bedienen is en onmiddellijk voor den gasmeter kan worden aangebracht.

Art. 5.

De gasmeters moeten zooveel mogelijk worden geplaatst in gemakkelijk toegankelijke ruimten, welke voldoende verlicht en droog zijn en goed gelucht kunnen worden.

In bijzondere gevallen kan de Directie maatregelen voorschrijven, dienende tot bescherming van den gasmeter tegen schadelijke invloeden.

Art. 6.

Betimmering om den gasmeter kan door de Directie worden gelast.

Ook wanneer zij niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, kan betimmering om den gasmeter, na daartoe verkregen toestemming, worden aangebracht.

De betimmering om den gasmeter moet zoodanig worden aangebracht, dat zij gemakkelijk kan worden losgenomen.

Voor binnenafmetingen vrije inwendige ruimte van meterkasten zie men Toel. § 1,

Art. 7.

Ter vrijwaring tegen den invloed van koude, moeten natte gasmeters op door de Directie voor te schrijven wijze omkleed worden. Indien zulke gasmeters niet vorstvrij te plaatsen zijn, moeten zij gevuld worden met een door de Directie voor rekening van den verbruiker te verstrekken vloeistof. (Zie Toel. § 2).

Art. 8.

Open vlammen, gloeiende voorwerpen enz. zijn in de nabijheid van gasmeters streng verboden. Indien kunstlicht noodig is, mogen slechts betrouwbare veiligheidslampen of electrische gloeilampen worden gebruikt.