een bepaalden hoek gootijzers /7 in paren aangebracht elk waarvan een hulpwagen draagt.

De hulpwagen (zie IX) bestaat uit een frame 18 met rollen 19 en 20 aan de voor- en achterzijde, die op de flenzen van de balken 17 loopen (zie lil); verder zijn nog rollen 21 en 22 aangebracht, die de verticale beweging van den hulpwagen langs de balken 14 mogelijk maken. Het is duidelijk dat wanneer de hoofdwagen naar de retorten toe wordt verplaatst, alle hulpwagens tegen de hellingen dér balken 17 worden gerold. Aan lederen hulpwagen is bij 23 een klauw scharnierend bevestigd, bestaande uit drie buizen 24, 25 en 26 (zie VIII), die aan ’teind een vork 27 bezit waarin een kettingwiel 28 kan draaien.

Over het ketting-wiel 28 loopt een ketting zonder einde 29 van welke elke schalm een deel 30 bezit dienende om de ketting te drijven en eenige schalmen schrapers 31 bezitten met het doel de cokes uit den retort te verwijderen. De ketting 29 loopt over een tweede kettingwiel 36 dat tusschen een vork aan ’t achtereind van de klauw draaibaar is bevestigd. De klauw kan met behulp van stelschroeven 38 onder een bepaalden hoek met den hulpwagen worden ingesteld.

De klauw kan zich vrij naar boven bewegen, doch zijn benedenwaartsche beweging wordt begrensd door de stelschroeven 38. Op eiken hulpwagen is een kettingwiel 39 tegenover het wiel 36 aangebracht, tusschen welke wielen de hoofdaandrijfketting zich beweegt, welke ketting vingers bezit, die met de vingers 30 van den ketting 29 samen werken.

De motor 41 (zie I en II) die alle bewegingen van de machine bewerkstelligt, kan met behulp van een wormwiel 42 bevestigd aan een der assen van het wagenframe in samenwerking met worm 43 de wagen langs de ovens bewegen. Al naar gelang de frictieschijf 46 of 47 door het omzetten van den hefboom 500 of het draaien van het handwiel 45 op de schijf 48 van den motor wordt geduwd, zal de machine zich in de eene of tegengestelde richting gaan verplaatsen.

De motor is met een riem 49 met de riemschijf 50 op de as 53 gekoppeld, welke laatste op den bovenkant van het frame van den hoofdwagen is gemonteerd. Een riemspanner 51, 52, 54, 55 zorgt voor het automatisch spannen van de riem 49 bij de veranderlijke afstand tusschen motor en riemschijf.

Op de as 53 is tevens het hoofdkettingwiel 57 bevestigd, die de ketting 40 via een tweede kettingwiel 58 beweegt (zie III). Zooals detail IV duidelijk doet zien, is het kettingwiel 58 op een holle as 59 gespied aan welks naaf een klein kettingwiel 60 is bevestigd.

De holle as 59 wordt in blokken 61, 62, die gedragen worden door de balken 14 ondersteund en is, evenals het hoofdkettingwiel 57 en de riemschijf 50 aan den hoofdwagen bevestigd. In de holle as 5Q draait een massieve as 63 aan welks eene eind een wiel 64 is opgespied, terwijl aan het andere eind een in lengterichting van de as verschuifbare kraag 65 is bevestigd, die pennen 66 bezit, die door overeenkomstige gaten in de naaf van het kettingwiel 67, dat op de as 63 is gespied, in het verlengde 68 van de holle as 59 steken.

Wordt de kraag 65 naar buiten bewogen dan wordt de holle as 59 ontkoppeld en kan draaien, terwijl de massieve as 63 met de wielen 64 en 67 stil staat. Wordt de kraag in den geteekenden stand gebracht, dan wordt door de pennen 68 de holle as 59 met de massieve as 63 gekoppeld; de wielen 58, 60, 64 en 67 draaien rond. Aan <le balken 14 is een derde as 69 bevestigd, aan welks eene einde een kettingwiel 70 is aangebracht dat samenwerkt met het kettingwiel 64, terwijl aan het andere einde een wiel 77 is bevestigd, dat samenwerkt met het kettingwiel 67; De wielen 70 en 71 zijn op de as 69 gespied; het wiel 72 is als ééne helft van een klauwkoppeling uitgevoerd. De tweede helft van de klauwkoppeling 74 is verschuifbaar op de as 69 gespied.

Over de wielen 70 en 62 is een ketting geslagen en 70 kan zoodoende worden gekoppeld aan en ontkoppeld van de as 69 om óf het wiel 70 dan wel het wiel 7/ te draaien. Om de hoofdwagen te bewegen zijn twee kettingen 75 aan elke zijde van het machineframe aangebracht; de einden zijn bij 76 aan de balken 14 bevestigd. Elke ketting loopt over wielen 77 en 78 en verder over de wielen 64 en 70. Het wiel 64 dient om de wagen naar achteren te bewegen en zoodoende de klauwen uit de retorten te trekken, het wiel 70 voor de tegenovergestelde beweging. Aan den hefboom 79 (zie 1 en VI) scharnierend bevestigd aan het boveneind van de hoofdwagen bij 80 is een duwer 81 bevestigd, die aan het einde van een arm 82 is voorzien die dient om de kraag 65 te verplaatsen, terwijl