De toen volgende jaren zijn van groeten invloed geweest op zijn latere loopbaan; zijn directeur, de heer D. A. Pavens, was zelf een rusteloos werker en voor zijne ondergeschikten een verre van gemakkelijk chef, die, zelf steeds het voorbeeld gevende, uit het oogpunt der tegenwoordige tijden beschouwd, het bijna onmogelijke eischte. Niets buitengewoons was het, wanneer Geerlino na eenen vermoeienden arbeidsdag in fabriek of stad tot drie-, viermaal toe in zijne nachtrust werd gestoord, om in het bedrijf in te grijpen, terwijl hij dan toch den volgenden morgen weder vroegtijdig present moest zijn.

Hoe eenvoudig en smakelijk kon hij niet van deze periode verhalen, en hoe ironisch teekende zich zijn gelaat, als aan „Oost” een van zijne talrijke ambtenaren zich eene enkele maal op zijn kantoor meende te moeten beklagen over zwaren of langdurigen dienst! Voor Geerlino bleef er altijd nog tijd tot werken beschikbaar en ook in Groningen bleef hij, den zwaren en inspannenden dienst ten spijt, zijne weinige vrije uren aan eigenontwikkeling besteden en die van het gasvak in binnen- zoowel als buitenland op den voet volgen. Hiervan gaf hij in Het Gas van die dagen reeds herhaaldelijk blijk, o.a. door zijne mededeeling over het verschijnen van den „gasautomaat” in Engeland in het Decembernummer van 1893 en zijne aansporing tot invoering van den „muntmeter” in ons land in het Januarinummer van 1895.

Niet te verwonderen was het dan ook, dat de aandacht van het gemeentebestuur van Almelo, na de benoeming van O. S. Knottnerus op 8 April 1895 tot Directeur der Ned. Indische Gasmaatschappij, op den jongen, werkzamen gasingenieur werd gevestigd.

27 April 1895 werd Geerlino tot Knottnerus’ opvolger als Directeur der gasfabriek te Almelo voorgedragen.

20 Mei 1895 aanvaardde hij zijnen nieuwen werkkring en bleef daarin werkzaam, totdat hij in 1898 door Vader Van der Horst, wiens trouwe medewerker hij reeds in de jaren 1896 en 1897 tijdens de ziekte van C. T. Salomons als redacteur van Het Gas was geweest, geroepen werd, om in diens staf het gemeentelijk gasbedrijf van Amsterdam te helpen organiseeren en tot bloei te brengen.

15 juli 1898 trad hij in dienst van de gemeente Amsterdam en aanvaardde het ambt van Assistent-Ingenieur der Oostergasfabriek onder leiding van den Ingenieur-Onderdirecteur, den heer j. van Rossum du Chattel, onder wiens directie Geerlino werkzaam bleef, totdat déze 1 Augustus 1906 naar de Westergasfabriek overging.

Vanaf dien dag heeft de leiding van het bedrijf aan „Oost” onafgebroken in zijne handen berust en hebben wij, zijne ingenieurs, van nabij kunnen volgen, op welke voorbeeldige wijze Geerlino zich van zijne zware en moeitevolle taak heeft gekweten.

Veeleischend en gestreng voor zich zelven, was hij dit niet minder voor zijne ingenieurs en overige ondergeschikten, doch niettemin hebben deze het bijna zonder uitzondering als een groot voorrecht beschouwd, onder zijne directie de gemeentegasfabrieken van