Z O M E R T IJ D,

door Dr. L. J. Terneden, Amsterdam.

Zomertijd! De tijd van de lange dagen ligt ver achter ons en de nieuwe zomer nadert. Zal ook dan weer onze klok verzet worden en de „zomertijd” voor de tweede maal ingevoerd worden? Is men het al eens, of de voordeelen en nadeelen tegen elkander opwegen, of dat de voordeelen de overhand hebben? Dat er voordeel is, financieel, door besparing van kunstlicht staat natuurlijk vast; maar heeft men reeds een bij benadering juiste schatting hoe groot deze besparing is?

En is die besparing zoo groot, dat het nadeel, dat een deel der bevolking van de invoering van den „zomertijd” schijnt te ondervinden, er ruimschoots mede gedekt wordt? Men zal dus eerst moeten weten hoe groot de besparing is. Tot dusver heb ik nog geen becijfering gezien, die met eenige juistheid en zonder dat er veel tegen in te brengen is, het financieele voordeel, al is het slechts van een onderdeel, in cijfers uitdrukt. Met probleem is door mij op andere wijze behandeld, waarvan ik in het navolgende de resultaten geef.

Want een probleem is het. Immers, laten wij ons bepalen tot onze gasfabrieken de vooruitgang of achteruitgang in aflevering ontstaat door twee factoren; den natuurlijken vooruitgang en den achteruitgang ten gevolge van den zomertijd. Den laatsten factor wenschen wij te weten; den eersten kennen wij niet. Wij kennen slechts de som der twèe invloeden.

Eén redeneering is de volgende: de maanden 1 Jan.—1 Mei geven een zekeren vooruitgang. Wij nemen aan, dat in de maanden 1 Mei—l October diezelfde vooruitgang zou hebben plaats gehad en kunnen dus het effect van de zomertijdinvoering berekenen. Nu, we weten allen, dat de zomermaandprogressie, door den invloed van kookgas een geheel andere is of kan zijn, dan de progressie in de andere maanden. Een tweede redeneering neemt aan het gemiddelde van de zomermaandprogressies van vorige jaren. Ook dit zegt niets, daar weers- en andere invloeden een groote rol spelen. Ik heb een poging gedaan om uit de verschuiving van het afleveringsbeeld van den geheel en dag tegenover den overeenkomstigen dag van het vorige jaar de cijfers te bepalen. Het resultaat heeft mijn verwachting overtroffen.

Bij vergelijking, van bijv. een Woensdag, nabij den 20 Juni 1916 met een Woensdag ook nabij den 20 Juni 1915 ziet men, als men de aflevering grafisch voorstelt, een merkwaardige te verwachten verschuiving. Alle abnormale invloeden, als warmte of koude, helder of donker weer drukken echter op deze grafica. Deze invloeden heb ik zoo veel mogelijk geëcarteerd, gemiddeld zou men het kunnen noemen, door uit de 22 zomerweken het uurtype op te maken. Achtereenvolgens zijn, door optelling van de afgeleverde hoeveelheden, getallen verkregen, die een beeld geven van een bepaald uur. De 22 uren Maandag 6—7 zijn bijeengeteld: evenzoo de 22 uren Maandag 7—B, enz. Zoo ook voor den Dinsdag, Woensdag, enz.

Dit is gedaan voor 1915 en 1916. De aflevering van Amsterdam en wel van de fabrieken „Oost”, „West” en „Zuid” is hiervoor gebruikt. De Noorderfabriek is uitgeschakeld, omdat een dergelijke kleine, pas gestichte fabriek, abnormale toename heeft. Al leggen de honderdduizenden dier fabriek bij de millioenen M’. der andere fabrieken, geen gewicht in de schaal, de toeneming is van grooten invloed op de geringe toeneming der 3 fabrieken gedurende den zomertijd. Verder lette men er op, dat men overeenkomstige dagen neme. Tegenover de 22 Maandagen, Dinsdagen enz. en 21 Zondagen van 1 Mei—l October 1916, stelle men de 22 Maandagen, Dinsdagen enz. en 21 Zondagen van 3 Mei—3 October 1915. Gelukkig' vallen de Paaschdagen in beide jaren buiten de zomerperiode; de Hemelvaartsdag en de Pinksterdagen in beide jaren er binnen. Ten slotte lette men er op dat men op 30 September 1916 slechts 24 uren in rekening brengt en het 25e uur buiten beschouwing laat.

Over de periode 3 Mei t/m 2 October 1915 was de aflevering 34.822.740 M^.

Over de periode 1 Mei t/m 30 September 1916 was de aflevering 35.266.320 M^.

(zonder het 25e uur van 30 Sept.)

in 1916 meer: 443.580 MT

= + 1.27 o/o.