EERSTE DAG.

De Vergadering wordt te 9 uur geopend in de groote zaal van het gebouw „Odeon”. Voorzitter: de heer J. van Rossum du Chattel, c. i. (Amsterdam).

Volgens de presentielijst zijn tegenwoordig: 126 gewone en 37 buitengewone leden. De Voorzitter houdt de volgende toespraak:

Mijne heeren Leden, Buitengewone Leden en Oenoodigden der Vereeniging van O asfabrikanten in Nederland!

Ik heet U allen hartelijk welkom in de fraaie hoofdstad van de provincie Overijsel, waar wij zijn saamgekoraen om de belangen van onze gasindustrie te bespreken en te bevorderen.

Het is, sinds de Algemeene Vergadering bij gelegenheid van de Internationale Tentoonstelling te Brussel gehouden en welke bij velen onzer zulke aangename herinneringen heeft nagelaten aan de hoofdstad van het nu door den feilen oorlogsgeesel zoo geteisterde broedervolk, in welke vergadering ik als Uw Voorzitter optrad nu voor de derde maal, dat gij mij waardig hebt gekeurd Uwe Vergadering te leiden. Voor dit vertrouwen, in mij gesteld, zeg ik U hartelijk dank, terwijl ik evenals vroeger vertrouw op Uwe volle medewerking om deze vergadering aan haar doel te doen beantwoorden en zoo vruchtdragend mogelijk te doen zijn.

Mijne Heeren!

Onze gasindustrie heeft in het afgeloopen jaar zulk een zonderlingen en in vele opzichten benauwenden tijd meegemaakt, als wellicht nooit sinds haar bestaan.

Is sinds jaren al ons streven en al ons denken er op gericht geweest om onze industrie zooveel mogelijk uit te breiden en door venneerdering van het gasdebiet te geraken tot een lageren verkoopprijs van het gas en tevens (de weinig talrijke particuliere gasfabrieken van ons land even buiten beschouwing latend) tot meerdere baten voor de gemeentekas, het jaar, dat achter .ons ligt, heeft het zonderlinge feit ge zien, dat allerlei kunstmatige middelen in het werk moesten worden gesteld om het gasdebiet niet te vermeerderen, maar zelfs om het met een zoo hoog cijfer als 35% te verm//?deren.

Het schijnt wel een persiflage, als men denkt aan de groote moeite en financiëele opofferin-

gen, die door velen onzer voor reclame voor het gasdebiet zijn gemaakt; en dan denk ik hier onder andere aan de in den herfst van 1912 te Amsterdam gehouden Internationale Gastentoonstelling, de verschillende opgerichte toonzalen met al of niet daaraan verbonden kookcursussen en voordrachten, (waarbij vooral de toepassing van gas in de industrie ook niet mag worden vergeten), zooals deze o.a. te Haarlem, Vlissingen, Rotterdam, Leiden en in den populair genoemden „gaswinkel” te Amsterdam, en vele andere, worden gehouden.

Hier merk ik even op, dat volgens de vakbladen, vooral Engelsche en Fransche, is gebleken, dat men in de oorlogvoerende landen op veel grooter schaal dan vroeger het steenkolengas voor industrieele doeleinden is gaan gebruiken. Het is bepaald interessant te zien, op welk een reusachtige schaal het gas in de munitiefabrieken en in fabrieken voor alle andere oorlogsdoeleinden in nieuw uitgedachte toestellen een ruime toepassing heeft gevonden.

Onze vereeniging heeft het maken van reclame voor uitbreiding van het gasdebiet, naar ik meen te mogen constateeren, steeds in behoorlijke, niet opdringerige wijze toegepast, zooals het eene oude deftige matrone, die reeds vele campagnes achter den rug heeft, past.

Of hetzelfde mag gezegd worden van de andere verlichtingsindustrie, die zoo dikwijls onze concurrente wordt genoemd, meen ik te mogen betwijfelen. Het is echter te hopen, dat bij haar, nu de bakvischleeftijd voorbij is, betere manieren zullen te voorschijn komen.

Dat de brandstof-besparing van 35% op instigatie der Rijkskolendistributie door den Minister van Landbouw bij zijn aanschrijving van 24 November 1916 ons en ook den electrischen centrales opgelegd is, heeft zeker niet aller instemming kunnen verwerven, te minder omdat aan de overige industriëen slechts een besparing van 25% aan brandstoffen werd opgelegd.