Het is mijns inziens, evenals in het U bekende standpunt onzer Kolencommissie in haar schrijven van 6 Maart 1916 aan den Directeur der Rijkskolendistributie reeds duidelijk is uiteengezet, aan geen twijfel onderhevig, dat van de steenkolen het meest economische gebruik wordt gemaakt door de gasfabrieken, terwijl het nuttig effect dier brandstof bij andere industrieën en vooral bij huisbrand in tegenstelling slechts gering mag heeten.

Het gevolg is m. i. dan ook geweest, dat dooiden voorgeschreven maatregel de brandstoffennood grooter is geweest dan hij bij andere maatregelen had behoeven te zijn.

Er is zeker veel te zeggen voor de opinie van H. I. J o n e s in zijn rede voor het Instituut van Werktuigkundige Ingenieurs in November 1916 bij gelegenheid van de vierde der jaarlijks sinds hare instelling gehouden herdenkingen van Thomas Haw k s 1 ey, den eersten president waarin de heer Jon es opmerkt, dat het nationaal belang medebrengt, dat een direct gebruik van kool voor verwarmingsdoeleinden, wanneer vaste brandstof niet absoluut noodzakelijk is, moet worden gecontroleerd en uitgeschakeld, opdat alle waardevolle bestanddeelen zouden kunnen worden gewonnen. ’

Waar het gebruik van een vaste brandstof gewenscht zou zijn, zou dan het bijproduct cokes dienstbaar kunnen worden gemaakt.

In een hoofdartikel in The Iron & Coal Review van begin Mei dezes jaars, waarin eveneens de noodzakelijkheid van bezuiniging op kolen wordt bepleit, wordt tevens betoogd, dat het noodig zou kunnen zijn het gas nog meer dan tot dusverre te gebruiken ook om daardoor aan den brandstoffennood tegemoet te komen.

De vele blijken van instemming met het schrijven onzer Kolencommissie, die ik, nadat daaraan, op verzoek, door de pers de noodige publiciteit was gegeven, heb vernomen, deden mij wel hoop koesteren, dat het effect daai-van op de Rijkskolendistributie niet geheel verloren zou zijn. Het is dan ook met groote verwachting, dat wij de voordracht, die Prof. Dr. A. S t e ge r over de economie van de brandstof straks zal houden, tegemoet zien, een onderwerp, dat zeker niet actueeler zou kunnen zijn.

Intusschen kregen wij 23 Mei weder een nieuwe ministerieele aanschrijving over de regeling der distributie van gas en electrischen stroom.

De Kolencommissie heeft met enkele andere di-

recteuren daarover van gedachten gewisseld met den Directeur der Rijkskolendistributie, waar ook het denkbeeld van gasrantsoeneering is ter sprake gekomen en het laatste woord is in deze zaak veiTnoedelijk nog niet gesproken. Intusschen hebben enkele gemeenteraden reeds maatregelen genomen, die op andere wijze tot groote bezuiniging kunnen leiden, terwijl weder andere overwegen en daarbij bovendien trachten tegemoet te komen aan den uitgedrukten wensch des Ministers, om zooveel mogelijk het koken op gas te bevorderen.

Uit het pas verzonden adres van het Bestuur van den Deutschen Verein von Gas- und Wasserfachmannern aan den Chef van het Ministerie van Oorlog, verdienen in verband hiermede vermelding de volgende zinsneden;

„De levering van de totaal benoodigde hoeveelheid kolen aan de gasfabrieken, behoort tot de gewichtigste eischen van dezen tijd en brengt in werkelijkheid de grootste besparing aan kolen mede”.

„Wij willen ten slotte nadrukkelijk vastleggen, dat de verschillende voorgestelde maatregelen tot rantsoeneering van het gasverbruik, afgezien van de daaraan klevende hardheden, geen ook maar benaderend toereikende hulp kunnen bieden”.

Nog wensch ik op te merken, dat het voorschrift des Ministers om zooveel mogelijk electrisch licht in plaats van gaslicht te gebruiken alleen dan reden van bestaan heeft als werkelijk steenkolen waaruit nog met voordeel gas te stoken is ontbreken; anders verdient het zeker voorkeur die kolen beschikbaar te stellen voor de gasindustrie die van alle industrieën daarvan op de meest economische wijze gebruik maakt.

Het spreekt vanzelf, dat bezuiniging ook op het gasverbruik niet mag worden verwaarloosd, omdat toch de beschikbare hoeveelheid steenkolen voor ons land, vooral van gaskolen, nu de aanvoer uit Engeland daarvan zoo goed als geheel heeft opgehouden, onvoldoende is om in de noraiale behoefte te voorzien.

Dat bezuiniging op gas bij een rationeel gebruik bij verreweg de meeste gasverbruikers wel degelijk mogelijk is, is boven allen twijfel verheven, omdat, door onwetendheid en onnadenkendheid, evenals voor andere zaken, ook bij het gasverbruik een vrij groote verspilling plaats vindt. Een nauwlettend toezicht op het gebruik onzer gastoestellen doet ons dat reeds dadelijk