doen dan de temperaturen van het instroomende en van het uitstroomende water te meten en tevens de hoeveelheid water te bepalen, die in éen bepaalden tijdduur is doorgestroomd. Op die manier kan men de hoeveelheid caloriën berekenen, die het water uit de verbrandingsgassen heeft opgenomen en die anders als warmteverlies zouden moeten geboekt zijn. Daarbij dient dan tevens de hoeveelheid gecondenseerd water te worden bepaald, omdat de condensatiewarmte van den in de verbrandingsgassen aanwezigen waterdamp eveneens aan het doorstroomende water is medegedeeld.

Gesteld dat bij een zoodanigen calorimeterproef de hoeveelheid doorgestroomd water G kilogram bedraagt in een tijd van T seconden, dat daarbij de temperaturen van het instroomende en uitstroomende water tj en t2 zijn, dan heeft het water van den calorimeter in die T seconden ft2— G caloriën opgenomen. Nu is er in dien tijd een hoeveelheid van g gram condensatiewater gevormd en aangezien de condensatiewarmte van waterdamp 600 is, zoo zijn door de condensatie van g grammen water 600 X g caloriën warmte aan het water van den calorimeter afgegeven. De hoeveelheid warmte die dus alleen van de verbrandingsgassen is opgenomen bedraagt dus netto (t2—tj) G—6oo g cal. Dit is dus de hoeveelheid warmte, die met de gassen als schoorsteenverlies weg gaat gedurende den tijd van T seconden. Per uur bedraagt op die wijze het warmteverlies door de schoorsteengassen

3600 [(t2—tl) G—6oo g] —^

Wij kunnen nu verder uit het gasverbruik per uur en uit de calorische benedenwaarde van het gas uitrekenen hoeveel caloriën in een uur aan de kachel zijn toegevoerd. Als de kachel in een uur V kubieke meters gas van H caloriën benedenwaarde verbruikt heeft dan zijn dus V H calofiën toegevoerd.

Het verschil tusschen deze waarde en het hierboven gevonden schoorsteenverlies stelt dan de hoeveelheid warmte voor, die tot nuttige toepassing is gekomen en men kan die dan uitdrukken in procenten van het totale warmteverbruik. Niet altijd is de mogelijkheid aanwezig om een Junkers calorimeter op den schoorsteenafvoer van een gaskachel aan te brengen en moet men dus soms tot andere hulpmiddelen zijn toevlucht nemen,

De meest gebruikelijke manier om het nuttige effect van een kachel te bepalen is dan de methode van Dr. Bunte, die voor de berekening daarvan de formule aangegeven heeft:

a C (ta—to) E = 100 100 X -r X b Hn

In deze formule is E het nuttige effekt. a = de hoeveelheid CO2 in M 3. die zich

vormt uit 1 M 3. gas.

b = koolzuurgehalte der heete en vochtige verbrandingsgassen per M 3.

C = soortgelijke _warmte der verbrandingsgassen.

ta = temperatuur der heete gassen. t-2 = gemiddelde kamertemperatuur.

Hn= benedenwaarde van het gebruikte gas bij O °/760 mm-

Deze formule eischt eenige nadere beschou-

wingen.

Wanneer men ta en t2 met behulp van nauwkeurige thermometers bepaald heeft en men kent C, de soortelijke warmte der gassen, dan zou het zeer gemakkelijk zijn het warmteverlies naar den schoorsteen (W 2) te berekenen, indien met het volume der verbrandingsgassen kende, dat in een bepaald tijdsbestek de schoorsteenpijp doorstroomt. Doch dat volume is op volumetrische wijze lastig te bepalen en daarom is men wel genoodzaakt een omweg te kiezen en men komt nu op volgende manier tot het volume der schoorsteengassen.

Men bepaalt de totale hoeveelheid koolzuur, die zich vormt bij de verbranding van 1 M 3. gas. Dit kan geschieden met een klein volume gas door explosie in een explosiepipet met een voldoende hoeveelheid lucht, of door verbranding van 100 C.M3. gas in een buisje met koperoxyde. Door eenvoudige omrekening kan men dan vinden hoeveel M 3. koolzuur zich bij de verbranding van 1 M 3. gas vormt = a M 3. Deze hoeveelheid bedraagt meestal 0,50 a 0,58 M 3. CO2.

Doordat bij de gasverbranding het gas met een overmaat lucht in aanraking komt, bestaan de schoorsteengassen niet slechts uit de verbrandingsprodukten van het gas, doch bevatten tevens een zekere hoeveelheid lucht en door deze verdunning daalt het percentage koolzuur, dat in de verbrandingsgassen aanwezig is, niet onaanzienlijk.

Gesteld, dat wij onmiddellijk aan den uitlaat van de kachel in de schoorsteengassen per M 3. b M 3. koolzuur vonden, dan beteekent zulks.