dat uit 1 M 3. gas, hetwelk in de kachel verbrand is, M 3. schoorsteenéassen gevormd zijn. b

Hierbij heeft men rekening te houden met een mogelijk koolzuurgehalte van de kamerlucht, omdat dit een stijging van het CO2 gehalte der verbrandingsgassen zou geven en een onjuiste berekening het gevolg zou zijn. Men moet daarom steeds nagaan of het koolzuurgehalte van de lucht in de omgeving van de kachel ook hooger is dan normaal ten einde hiervoor een correctie te kunnen aanbrengen. Vreest men dat verbrandingsgassen van de kachel in het vertrek kunnen geraken, dan is men verplicht bij den aanvang en bij het einde der proef het koolzuurgehalte van de kameratmosfeer te bepalen. Blijkt deze te zijn toegenomen door uittreden der gassen (tetra proef) dan moet uit de toeneming van het CO2-gehalte en den inhoud der kamer berekend worden hoeveel CO2 er ontsiiapt is en moet dit bij het der schoorsteengassen in rekening gebracht worden.

Wanneer de kachel per uur G M 3 gas verbruikt, J de kamerinhoud in M 3 is en k de verhooging per uur van het koolzuurgehalte der lucht in de kamer, dan zijn er per M 3 k X J verbruikt gas al = jqq q koolzuur in het vertrek ontweken. Het warmteverlies met de schoorsteengassen bedraagt in een zoodanig geval, Wl – —C (ta—12).

Bij de berekening van het nuttige effekt van een gaskachel moet men uitgaan van de calorische benedenwaarde van het gebruikte gas, aangezien als regel alle verbrandingsprodukten en dus ook de gevormde waterdamp mede den schoorsteen ingaan.

Als éenigen factor in de formule van Bunte, die nog eenige bespreking noodig heeft, blijft C de soortelijke warmte der afvoergassen over. Deze soortelijke warmte moet voor nauwkeurige berekeningen worden berekend en samengesteld uit de cijfers voor soortelijke warmte der bestanddeelen nl! koolzuur, waterdamp, stikstof en zuurstof. Men zou dientengevolge het waterdampgehalte der gassen moeten bepalen, hetwelk men combineeren kan met de bepaling van het koolzuurgehalte. Men zuigt daartoe met een aspirator een bepaald volume der verbrandingsgassen achtereenvolgens door een met geconcentreerd zwavelzuur voorziene kogelbuis van Liebig, voor opneming van den water-

damp, en door een paar U-buizen met natronkalk ter opneming van het koolzuur. De gewichtshoeveelheden worden dan omgerekend in volumeprocenten koolzuur en waterdamp, terwijl dan de rest gevormd wordt door de zoogenaamde permanente gassen. Als gemiddelde soortelijke warmte van waterdamp kan men 0,35 aannemen, voor koolzuur is dat cijfer 0,38 en voor de permanente gassen stikstof en zuurstof 0,30. Men kan zich echter in de gewone praktijk al dien omslag gerust besparen, want schommelingen in de cijfers voor koolzuur en waterdamp oefenen slechts een vrij geringen invloed op het totale bedrag uit en in verband daarmede neemt men meestal voor de verbrandingsgassen een gemiddelde soortelijke warmte van 0,32 aan. Dit vereenvoudigt de bewerking voor een groot deel en de bepaling van het nuttig effect van de gaskachel wordt op die manier een zaak, die niet zulk een mate van chemische handigheid eischt. Wel dient men zich van meet af aan er aan te gewennen de verschillende kachels zooveel mogelijk onder gelijksoortige omstandigheden te beproeven, zoodat daardoor de verkregen uitkomsten eenzelfde basis van vergelijking hebben.

Voor de proefnemingen is het noodig in de kachelpijp zoo dicht mogelijk bij den kachelmond een viertal kleine openingen of tubulures aan te brengen, n.l. voor den thermometer, voor aansluiting trekmeter, voor het trekken van monsters der verbrandingsgassen en een vierde als reserve voor een of ander doel en zoo noodig voor het aansluiten van een aspirator voor het nemen van een rookgasmonster over langeren tijdduur.

Bij de boven beschreven bepaling berekent men de hoeveelheid warmte, die met de schoorsteengassen verloren gaat en vindt men door berekening van het verschil met de hoeveelheid warmte, die in denzelfden tijd door de gasverbranding is toegevoerd, de hoeveelheid warmte, die nuttig in toepassing is gekomen.

Over de manier, hoe deze nuttig gebruikte warmte verdeeld is, geeft de bepaling geen opheldering. Wil men zich dienaangaande gegevens verschaffen, dan moet van andere methoden en van andere toestellen gebruik gemaakt worden. Voor de bepaling van de hoeveelheid warmte, die aan de voorzijde van de kachel door directe straling aan de kamer wordt afgegeven, maakt men gebruik van radiometers.