hoeveelheden, potaschhoudende mica en ijzeroxyde. Al deze vreemde bestanddeelen verminderen de vuurvaste eigenschappen. Van goede kleisoorten mogen zij niet meer dan 4 o|q uitmaken.

Om de vuurbestendigheid van een kleisoort te taxeeren, bepaalt men gewoonlijk haar smeltpunt volgens de methode van Seger met behulp van kleine, driehoekige pyramides, van welke men de temperatuur, waarbij ze in elkaar zakken, kent.

De zeer zuivere kleisoorten, uitsluitend uit porceleinaarde bestaande, smelten bij 1780°; de kleisoorten, die zeer rijk zijn aan kwartshoudend zand, hetwelk tienmaal zooveel silicium als aluminium bevat, smelten al bij 100° lager, bij ongeveer 1680'; als ze bovendien nog 4 ijzeroxyde en alcalische bestanddeelen bevatten, neemt men weder een daling van het smeltpunt van 100° graden waar, welk punt tot 1580° teruggaat.

Maar dat zijn ontegenzeggelijk zeer hooge smeltpunten; men zou geneigd zijn daaruit te concludeeren, dat de vuurvaste steenen zouden kunnen dienen voor alle fabrieksovens. Dat is echter niet zoo; men heeft ze nog nooit kunnen gebruiken voor de gewelven van de ovens in ijzergieterijen. Men gebruikt voor dat doel uitsluitend steenen van kwarts, die zeer goed voldoen. En toch is hun smeltpunt even hoog als dat van kaolien, n.l. 1780°. Het verschil in practische hoedanigheden van de beide materialen bestaat daarin, dat de klei voor ze gaat smelten, langzaam aan zacht wordt. Bij verhitting van de SEGER-kegels bezwijkt de stof onder haar eigen gewicht, d. w. z. onder een druk van 1 gram per c.M2. In de ovengewelven is de druk op zijn minst 1000 maal zoo groot en dat is voldoende om de steenen te doen inzakken, nog vóór ze eigenlijk smelten.

Wij hebben ons voorgesteld na te gaan, hoe klei, onderworpen aan meer of minder kracht, zich gedraagt bij hoogere temperaturen.

Er zijn daaromtrent reeds eenige proeven genomen, maar ons is geen enkele systematische studie omtrent het geheele vraagstuk bekend. De heer F. E. Montgomery heeft onder anderen gepubliceerd, dat men de goede vuurvaste steenen van de slechte kon onderscheiden, door ze te keuren bij 1350° onder een druk van 3 K.G. per vierkanten centimeter, l)

') Na de beëindiging vnn ons onderzoek hebben wij

Wij hebben onze ervaring opgedaan met een kleine laboratoriumoven van 10 c.M. binnendoorsnede, verwarmd door middel van een gasblaaspijp, gemaakt volgens de grondbeginselen, vroeger door den heer Schloesing aangegeven : volkomen homogeen maken van het mengsel van lucht en gas, door het door een voldoend lange buis te laten stroomen, welke geplaatst is tusschen het mengtoestel en de oven; zeer groote stroomingssnelheid van het gasmengsel, niet alleen bij het in den oven komen, maar ook er buiten, hetgeen tot een vermindering van het volume leidt.

Het in kubussen met een ribbe van 1 c.M. gesneden monster wordt gesteund door een ronde staaf van magnesium, gesmolten in den electrischen oven, of door een stukje kool-electrode, tegen oxydatie beschermd dooreen aarden vat. Om het smelten van het klei-monster in aanraking met het magnesium te vermijden, worden de beide stoffen van elkaar gescheiden door een laag cjiroomoxyd. De druk wordt op het proefstukje uitgeoefend door middel van een cylinder van bauxiet, vooraf bij gebakken en welke in het midden een halfronde holte heeft waarop de ijzeren staaf komt te rusten, die den druk moet overbrengen. Die cylinder van bauxiet gaat met geringe wrijving door het deksel van den oven, zoodat de holte, waar de ijzeren staaf in rust, koel blijft. Dat is noodzakelijk als het metaal weerstand zal bieden zonder te vervormen. De temperatuur wordt opgenomen door middel van een thermo-electrisch element in contact met het monster geplaatst.

De druk wordt uitgeoefend door een ijzeren hefboom, aan welks uiteinde men gewichten kan ophangen. Deze hefboom geeft tegelijkertijd de uitgeoefende druk aan en de daardoor ontstane verzakkingen.

r G L A C B Aluminium. . 20,0 26,0 26,5 12,6 33,0 IJzersesquioxyde 3,4 1,9 3,9 2,4 1,5 Kalk 0,8 0,2 2,0 0,0 0,2 Silicium. . . . 75,8 71,9 67,6 85,0 65,2

Onderstaande tabel geeft de samenstellini van de kleisoorten, waarmede men de proel j|enomen heeft. ,

gehoord van een studie, welke klaarblijkelijk in Engeland gemaakt is door de H.H. J. W. Mellon en B. J. Moore {English Ceramic Society, t. 15, 1916, p. 77). Deze geleerden hebben het inzakkingspunt van de < steenen, verwarmd zoowel zonder eenige belasting, als onder een druk van B—l68—16 K.G. per bepaald. De cijfers komen overeen met die, welke wij hier gaven.