producten te vermijden, voor het geval, dat deze gemakkelijk oplosbaar zouden zijn. De tweede methode heeft ten doel, de samenstellende deelen van de steenkool af te voeren, door de eenvoudige destillatie in het vacuum, bij lage temperatuur, zoodat de vooraf bestaande samenstellende deelen geen enkele ontleding ondergaan. Deze methode is de moeilijkste en de minst zekere, want men moet de temperatuur voldoende hoog maken, om de destillatie der producten te verkrijgen, en men kan zich afvragen, of, zelfs in het vacuum, en in tegenwoordigheid van de kool zelve, deze producten niet eenigermate zullen worden ontleed.

Door deze twee methoden heeft men in de laatste jaren getracht een nieuw licht op de samenstelling van de kolen te werpen.

1. Werking van de oplossingntiddelen op de steenkolen. Men kan de, voor de behandeling van de steenkool gebruikte, oplossingsmiddelen in twee groepen verdeelen:

I®. De physische oplossingsmiddelen.

2®. De chemische

a). De eerste groep bevat degenen, die slechts eene zuiver oplossende werking uitoefenen, eene physische werking. De tweede wordt gevormd door stoffen, die ook deze zelfde werking hebben, maar die tengevolge van de scheikundige affiniteit, bovendien in verbindingen kunnen treden. De toegepaste neutrale oplossingsmiddelen zijn tot op heden: alcohol, aether, chloroform, zwavelkoolstof, benzol en zijne homologen, nitrobenzol.

De werking van alcohol heeft, bij de kooktemperatuur van het oplossingsmiddel, 0,0167 extract opgeleverd (Vignon).

Door de behandeling van een kool uit Montrambert met aether, heeft Vignon 0,059 O/o opgeloste stof verkregen, en met eene Westfaalsche kool, heeft Muck een extract van 0,3 O/g gehad, terwijl eene gaskool 1,25 O/g zou hebben opgeleverd.

Met chloroform heeft Smythe een extract verkregen, waaruit hij eene stof van de formule C]5H.2402 zou hebben afgescheiden; deze stof is niet geïdentifieerd.

Zwavelkoolstof heeft extracten opgeleverd, over wier aard men geen nauwkeurige gegevens heeft.

Toen Vignon nitrobenzol als oplossingsmiddel voor de kolen heeft gebruikt, heeft hij, bij de kooktemperatuur van het oplossings-

middel 3,1900/q van het gewicht van de steenkool kunnen onttrekken.

In 1911 hebben Pictet en Ramseyer de kool van Montrambert (Loire) met benzol behandeld in een toestel „systeem Soxhlet”. Zij hebben ongeveer 0,10 0/q extract verkregen, waarvan zij door destillatie in het vacuüm een product hebben afgescheiden met een kookpunt van 240’ a 250° bij 760 m.M. Deze stof had de procentische samenstelling: CigHig. Bij verhitting in eene buis levert deze stof fluoreen smeltende, bij 113“. Als, zeggen de onderzoekers, de verhitting het gevolg heeft gehad, waterstof aan het molecuul te onttrekken, op de wijze, waarop de verhitting van het cyclohexaan benzol oplevert, moet men aannemen, dat de koolwaterstof met een kookpunt van 240“ a 250 , die uit de steenkool werd getrokken, hexahydrofluoreen is.

Als vervolg op het werk, dat hij zelf heeft gedaan, omtrent de destillatie van de kolen in het vacuüm, heeft de heer Pictet met Ramseyer en Kayser, kort geleden (1916), de methode van het oplossen door benzol verder ter hand genomen, en hij heeft ton Saarkolen in toestellen „systeem Soxhlet” doen behandelen. Deze behandeling heeft opgeleverd:

2,7 K.G. vaste zelfstandigheid, die niet is onderzocht.

en 10,5 K.G. vloeibaar extract met een specifiek gewicht van nabij 1.

De totale opbrengst is 0,25 O/o geweest.

Het vloeibare extract is onderzocht, om de minst vluchtige bestanddeelen, waardoor het werd gevormd, te leeren kennen. Het wordt gevormd door:

20/0 alcoholen en basen, ' verzadigde en onverzadigde koolwaterstoffen in gelijke verhoudingen als die van het, door de destillatie . van de kolen in het vacuüm, verkregen teer.

De proefnemers hebben, als niet verzadièe koolwaterstoffen bepaald: dihydrotoluol CeH7 CH3 kookpunt 108° a 110", CH:, 1 dihydrometaxylol CbH(j( 'CH3 3 kookpunt 135° a 137° dihydromesytileen COHS (0113)3 1.3.5, kookpunt 166° a 168°

de koolwaterstoffen CiqH 10 kookpunt 180° a 182° CIIHI6 „ 200° a 202° C14H16 „ 236° a 238° dihydrofluoreen CI3HJ2 „ 251° a 254°