beheer van katholieken, hem advies vroegen Zij beschouwt den briefschrijver, dan ook alleszins als competent.

De brief luidt:

Aan

de N.V. Machine- en Motorenfabriek

voork. Thomassen <& Co.

Arnhem.

Weledele Heeren,

• Naar aanleiding van de pogingen, die tegenwoordig op waardige en veel meer nog op onwaardige wijze worden aangewend om zuiggas door electriciteit te vervangen en wel, naar het heet, om den veel hoogeren prijs van 1 K. W. U., als deze door zuiggas ontwikkeld wordt, moet U het volgende bepaald interesseeren.

Gelijk zoovele anderen kregen ook wij ongevraagde adviezen om onze zuiggasinstallatie stop te zetten en aan te sluiten aan het gemeentelijk net alhier.

Onze goedkoope raadgevers, nog wel zeer ontwikkelde vaklieden op het gebied van gas en electriciteit, begrepen niet, wat voor ons aan zoo’n aansluiting aan een draaistroomnet verbonden is. Met onze geheel op gelijkstroom ingerichte installatie zou ons bij aansluiting niets overblijven dan plaatsing van een draaistroomgelijkstroom-transformator, een draaistroommotor van 19 a 20 p.k., gekoppeld aan een gelijkstroom dynamo. En wilden we onze reserve behouden, dan waren we verplicht 2 zulke draaistroommotoren te plaatsen.

Wat dit zeggen wil bij de tegenwoordige prijzen van electrische machines, weet elkeen, die in den laatsten tijd electrische-plannen beraamde en .... er weer van afzag, als hij kon.

Nu wil ik niet eens wijzen op het feit, dat reserve in onze aansluiting niet veel waarde zou hebben; dit hangt samen met de bron waaruit we draaistroom zouden moeten putten. En dan de kosten! Hoog tarief met transformator-verlies! De stroom kost hier overdag 15 cent per K.W.U. en ’s-avonds 25 cent!

Enkele weken geleden kreeg ik bezoek van een ingenieur), vergezeld van zijn technisch zeer goed ontwikkelden adjunct. Spoedig kwam weer de vraag: „Zoudt u niet voordeeliger uitkomen met aansluiting aan het net uwer gemeente ?”

Na gereleveerd te hebben, dat we wel eens in gevaar konden komen van zonder zuiggas-

kolen te zitten, kon ik de heeren met het grootste gemak onze bezwaren tegen aansluiting doen inzien: onzen aanleg totaal omwerken, of zooals boven gezegd, draaistroom in gelijkstroom omzetten met het bekende verlies en den duren stroomprijs. Dan verdween onze reserve; en wat dit zeggen wil, zelfs bij eene controle als die der Staatsmijnen in Heerlen, dat weet u nog wel uit de vinnige artikelen van de „Limburger Koerier” van Juli tot September 1910!

Aan mijn twee bezoekers vertelde ik: We hebben hier 760 lichtpunten van 10 tot 200 kaarsen (metaaldraadlampen); de gemiddelde belasting is 150 lampen van 50 N.K. voor licht; onze kleermakers strijken electrisch; onze schoenmakers werken electrisch; onze knechts schillen de aardappelen voor 370 personen electrisch; de blaasbalg van ons orgel werkt electrisch; we hebben een electrische boenborstel voor ’t linoleum, dat nagenoeg al onze vloeren dekt; we hebben een electrische goederenlift van 350 K.G. draagvermogen; electrisch pompen we per jaar ruim 10.000 water op met eene gemiddelde opvoerhoogte van 62 M.; we werken met een electrische stofzuiger; we gebruiken stroom voor electrische proeven op hetphysisch laboratorium, voor Röntgen-inrichting enz. enz.

Na deze opsomming liet ik de heeren schatten hoeveel kolen we per jaar gebruiken voor de opwekking van den noodigen stroom. En wat denkt U, dat het antwoord was? Vragend zei de ingenieur: Is ICO ton genoeg?”'lk antwoordde heel flegmatiek: „100 ton is te veel; we doen het met 15 ton.” Een spottende glimlach, een ongeloovig gezicht en een „u vergist zich deerlijk” was het antwoord.

We lieten den machinist roepen ; deze gaf op, dat de zuiggasmotoren 450 gram kolen per p. k. u. verbruiken met inbegrip van alle afval; hij wist ook te vertellen, dat in normalen tijd het jaarverbruik aan kolen bijna 15 ton is; dat we ons nu met heel wat minder moeten behelpen; dat we nu stroom sparen, waar we kunnen.

Ook de 2‘Je machinist kwam helpen, hij vertelde hoeveel emmers nootjes hij in de generator deed, hoelang de motor daarmee liep en wat de dynamo daarbij gaf.

De heerèn begrepen nu ook, dat er voor ons geen heil te vinden is in ’t gebruik van half-wattlampen. Die lampen zijn voor ons veel te duur, zelfs bij de tegenwoordige abnormale