Het ontwerp-arbeidswet en het continubedrijf der gasfabrieken,

door P. Hudelaar.

Het thans ingediende ontwerp van wet, bevattende: „Bepalingen tot beperking van den arbeidsduur in het algemeen en tot het tegengaan van gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen”, zal in tal van bedrijven, wanneer het eenmaal wet geworden is, belangrijke wijzigingen tengevolge hebben en ook bij de gasbedrijven zullen in het algemeen ingrijpende veranderingen van de arbeids- en rusttijden moeten plaats vinden. Dit geldt speciaal ten opzichte van de werklieden, werkzaam in continubedrijf. Het komt mij daarom niet ondienstig voor, mede naar aanleiding van hetgeen in het Mei-nummer van Het Gas reeds door den heer Philips werd geschreven betreffende dit onderwerp, aan de hand van het ingediende wetsvoorstel het volgende op te merken:

Blijkens de bepalingen van art. 1, 31= lid sub è zullen onder de wet vallen inrichtingen, bedrijven of takken van dienst onder beheer van het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een ander publiekrechtelijk lichaam en uit de toelichting bij dit artikel valt op te maken, dat het de bedoeling is, als regel de ontworpen wet te doen gelden voor arbeid, welke in eene onderneming van een publiekrechtelijk lichaam wordt verricht, op dezelfde wijze als zij geldt voor arbeid in ondernemingen van anderen.

Weliswaar zal krachtens de bepalingen van art. 90 afwijking van de voorgeschreven arbeidsen rusttijden onder bepaalde omstandigheden voor mannen of vrouwen, in dienst van het Rijk of van provinciën, gemeenten of andere publiekrechtelijke lichamen onder bepaalde voorwaarden kunnen worden toegestaan, doch de opneming dezer bepaling in de wet wordt als volgt toegelicht:

„Verschillende functiën, die de Overheid vervult men denke slechts aan de zorg voor de volksgezondheid, de verzekering van een ongestoord verkeer en het instandhouden van openbare werken zijn van zoodanig gewicht, dat voor de bescherming van de daarbij betrokken arbeiders, wil men de tijdige en ongestoorde uitoefening van die functiën waarborgen, in sommige gevallen andere normen moeten gelden dan voor de bescherming van andere arbeiders. Terwijl het ontwerp dan ook, in overeenstemming met het voorstel Schaper, ver-

schillende werkzaamheden in overheidsdienst, ook al geschieden zij niet in eene onderneming, onder de werking der wet brengt, opent het aan den anderen kant in art. 90 de mogelijkheid bij Kon. besluit arbeid van mannen en vrouwen, in dienst van een publiekrechtelijk lichaam, aan de toepassing van de bepalingen omtrent den arbeidsduur en van de administratieve bepalingen te onttrekken, indien die arbeid geschiedt met inachtneming van de bij zoodanig besluit gestelde voorwaarden.

Deze uitzonderingsbepaling kan vooral van belang zijn voor de regeling van noodzakelijken nachtarbeid in overheidsdienst en voor het verleenen van overwerkvergunningen door het gezag, dat voor den geregelden gang van eenigen tak van dienst aansprakelijk is”.

Op grond van deze motiveering mag inderdaad wel worden verwacht, dat voor speciale nachtarbeid of voor overwerk bij gasbedrijven, nu en dan noodzakelijk, tijdelijke of doorloopende vergunning zal worden verleend, doch het boven aangehaalde geeft geen aanleiding, om aan te nemen, dat ook de regelmatig noodzakelijke continuarbeid aan de voorschriften der wet op eenigerleiwijze zou worden onttrokken.

In verband hiermede zullen dan de in de wet opgenomen bepalingen voor continuarbeid, voor de gasfabrieken van toepassing zijn en moet dus bij de te maken werktijdregelingen met de bepalingen van het wetsontwerp betreffende continuarbeid worden rekening gehouden.

Art. 25, 3e lid regelt den arbeid in het continubedrijf als volgt:

„Bij algemeenen maatregel van bestuur kan onder de in dien maatregel gestelde voorwaarden worden toegestaan, dat mannen, in afwijking van het bepaalde in art. 24 *) in fabrieken of werkplaatsen bepaalde soorten van arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden verrichten, wanneer die arbeid om redenen van technischen of maatschappelijken aard des nachts

*) Art. 24 schrijft voor den 8-urigen arbeidsdag en 45-urige werkweek en verbiedt het verrichten van arbeid tusschen 6 uur ’snam. en 7 uur voorm.