Het nuttig effect van gascomforen.

door K. Blokhuis.

In het Augustusnummer van Het Gas worden getallen gegeven betreffende het nuttige effect van gascomforen. Tegen deze getallen heb ik het bezwaar, dat zij worden gegeven met een nauwkeurigheid, die hun niet toekomt.

Wanneer men een warmtebalans kon opmaken, waarin aan de eene zijde de doorbet verbrande gas opgeleverde warmte zou staan en aan de andere zijde: de in het water teruggevonden warmte, de door de omringende lucht weggevoerde warmte, de door het comfoor zelf opgenomen warmte, de door de straling van vlam, pan en comfoor verloren warmte en wat er verder nog aan warmteposten te boeken valt, dan zou deze balans moeten sluiten en dit zou’ een waarborg zijn voor de juistheid der verschillende posten, op gelijke wijze als bij een chemische analyse het cijfer van 100 °/o voor het totaal der afzonderlijk bepaalde bestanddeelen een waarborg is voor de juistheid van het cijfer van elk. Bij de bepaling van het nuttige effect van een gascomfoor, zooals die gewoonlijk plaats heeft, wordt echter geen sluitende warmtebalans opgemaakt, wat ook groote moeilijkheden zou opleveren. Van alle warmteposten worden er slechts twee in aanmerking genomen en wel de verbrandingswarmte van het gas en de in het water teruggevonden warmte.

Wat den eersten post betreft zij opgemerkt, dat een gas, zooals bij de proeven gebruikt werd (een benedenwaarde van 3186 warmteeenheden wijst op een arm oorlogsmenggas) aan vrij snel opeenvolgende schommelingen onderhevig is, zoodat de verkregen getallen voor het nuttige effect van het comfoor niet al te veel vertrouwen verdienen, tenzij nadrukkelijk vastgesteld is, dat de bepaling van de verbrandingswaarde gelijktijdig en over gelijken tijdsduur plaats had als de proef met het comfoor.

Wat den tweeden post betreft, mag niet worden voorbijgezien, dat convectiestroomen in het water tot belangrijke fouten aanleiding kunnen geven. Ook is onder de gegeven om. standigheden de hoeveelheid water in de pan

voor de uitkomst niet onverschillig. Nog andere bronnen van fouten zijn aan te wijzen.

ledereen, die eenige ervaring heeft in het doen van natuurkundige metingen, zal inzien, dat de gebruikelijke methode om het nuttige effect van een gascomfoor te bepalen nogal primitief is. Het is „Dezimalspielerei” om het resultaat in tienden van percenten te geven, terwijl geen schatting van de waarschijnlijke fout mogelijk is en niets ons eigenlijk waarborgt, dat er niet een fout van eenige percenten in de uitkomst schuilt. Het is gemakkelijk genoeg om bij de deeling, die ten slotte het getal voor het nuttige effect oplevert, door te gaan tot in duizendsten van percenten ; de vraag is echter tot hoever de cijfers verantwoord zijn. Wanneer er een schip met kolen aankomt en de vrachtbrief vermeldt een lading van 123.172 kilo, dan haal ik over die 172 kilo mijn schouders op en ben al blij wanneer de tonnen uitkomen. Evenmin kan ik een getal voor een nuttig effect aanvaarden, waarbij dezelfde principieele fout is gemaakt als bij de ko-lenlading, namelijk, dat de berekening te nauwkeurig is voor de gegevens van het experiment.

Een juistere methode zou moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

1. de meting van de verbrandingswaarde van het gas en die van het comfooreffect moeten gelijktijdig plaats hebben en zich over een willekeurigen tijdsduur kunnen uitstrekken en niet beperkt zijn tot de korte periode van eener temperatuurstijging;

2. bekende oorzaken van fouten moeten liefst niet als berekende correcties worden in aanmerking genomen, maar zoo mogelijk op andere wijze worden geëlimineerd. Dit beginsel geldt bij elke natuurkundige meting.

Te gelegener tijd hoop ik een practisch bruikbare methode te beschrijven, die aan deze voorwaarden voldoet. Had ik tijdens den oorlog een calorimeter kunnen koopen, dan zou ik daartoe wellicht reeds in staat zijn geweest.

Middelharnis Augustus 1919.