Vrijdagmorgen nog te Maastricht zouden willen vertoeven en van die gelegenheid gebruik willen maken om de monumenten van onze stad te bezichtigen, dan gelieven zij zich bij mij aan te melden. Ik zal daarbij zeer gaarne hun leidsman zijn. {Toejuiching).

De heer Th. van Mierlo {Tilburg): Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch nog even een punt 'ter sprake te brengen, waarin vermoedelijk alle leden van de Vergadering belang zullen stellen.

Het is mogelijk, dat het niet beantwoord kan worden, maar nu wij in ons midden hebben leden van de Kolen-Commissie en van de Rijks-Kolendistributie, zou ik willen vragen, of die heeren eenige mededeelingen kunnen doen omtrent de vooruitzichten van de levering van kolen uit het buitenland.

Mogelijk kan daaromtrent niet veel medegedeeld worden, maar ik geloof, dat alle leden gaarne daarover iets zouden vernemen. De berichten in de bladen wekken dienaangaande misschien verkeerde indrukken en mogelijk zou door de heeren iets naders daaromtrent kunnen vermeld worden.

De Voorzitter: Wat mij betreft kan ik zeggen, dat ik in de laatste dagen geen couranten gelezen heb en op het oogenblik niet weet in hoever de vooruitzichten veranderd zijn. Vóór dien tijd was de toestand zeer onzeker. Misschien kan Dr. Terneden of de heer Pijnakker op dit oogenblik meer mededeelen.

De H. A. P. Pijnakker: Ik kan alleen zeggen, dat na de laatste bespreking, welke de Rijkskolendistributie in den Haag gehad heeft met de Kolen-commissie en de vertegenwoordigers der groote gasfabrieken, er niets in den toestand gewijzigd is.

Dergelijke bespreking heeft een vertrouwelijk karakter: in hoever de Voorzitter omtrent die bespreking een mededeeling wenscht te doen, moet ik aan hem overlaten.

De Voorzitter: Die besprekingen zijn altijd vertrouwelijk en men moet een beetje voorzichtig zijn, dat dergelijke besprekingen niet in de couranten komen. De conclusies, welke cr uit getrokken worden, zijn vaak zoo vreemd.

Bij de hier bedoelde bespreking bleek de toestand aldus te zijn, dat er tamelijk veel kolen verwacht werden uit Engeland en Amerika en ook dat de aanvoer uit Duitschland niet slecht was. Dat was slechts een tijdelijke toestand en men kon over de vooruitzichten in dat opzicht niets zeggen. Wij leven op het oogenblik nog bij de minuut en zullen moeten afwachten, in hoever wij in dit opzicht meer zekere gegevens krijgen.

Ik geloof, dat ik op dit oogenblik niet meer kan zeggen.

De heer J. Ph. Bruinwold Riedel (£/^rec/t<).

Hoe de toestand is, blijkt uit de toewijzingen, welke men krijgt. De toewijzingen zijn aanmerkelijk ruimer geworden; dat heeft iedereen wel bemerkt.

Het eenige is, dat er ook rekening moet gehouden worden met de voorraden. De kleine fabrieken zijn reeds van te voren vrij dik in de voorraden gezet en de groote fabrieken moeten nu ook waf krijgen, want die zijn er sterk mede ten achter geraakt.

Uit de toewijzingen bemerkt men, dat de toestand beter is dan hij geweest is.

De heer Th. van Mierlo: Mijnheer de Voorzitter. Aan de toewijzingen wordt op dit oogenblik niet de hand gehouden, speciaal wat betreft de kolen uit het buitenland.

In verband hiermede wenschte ik dan ook te vragen, of de toestand werkelijk minder gunstig geworden is.

De Voorzitter: Ik meen te mogen zeggen, dat de toestand niet minder gunstig geworden is. Integendeel, hij is beter geworden.

De aanvoer uit Engeland en ook uit Duitschland is ruimer geweest, terwijl de aanvoer uit laatstgenoemd land een tijd had stilgestaan.

ledereen weet echter, dat de internationale toestand nog niet van dien aard is, dat wij kunnen zeggen: de toestand is nu gunstig.

De heer Th. van Mierlo : Mijnheer de Voorzitter! Ik dank u voor uwe mededeeling.

De heer H. A. P. Pijnakker: Mijnheer de Voorzitter! Zooals u bekend is, heeft de heer Frowein, lid van de Directie der Staatsmijnen in Limburg, zich bereid verklaard om de heeren op Donderdag aan de Staatsmijnen te ver-