Chemisch-occonomische en industrieele berichten.

Brandstof-oeconomie.

De heer Wigersma, scheikundig ingenieur schrijft in het Polytechnisch Weekblad n“. 43:

In het Polytechnisch Weekblad n° 30 van dezen jaargang is door collega Begeman zeer terecht eens gewezen op het feit, dat de adviezen, gegeven door directies van electriciteitsbedrijven lang niet altijd zijn in het belang van den fabrikant, die het advies vraagt. Ook het algemeene belang wordt dikwijls allerminst bevorderd door de „politiek” dezer machtige heeren, die liefst ieder fabrikant zouden willen dwingen tot het gebruik van de, in hun oogen, zuinigste drijfkracht: de electriciteit. Zoo zijn, in de oorlogsjaren, op hun advies, eigenaars van zuiggasmotoren gedwongen deze stop te zetten, hoewel het steenkolenverbruik dezer motoren per K.W.-uur minder was dan dat van de electrische centrale; zoo heeft men het ook weten door te zetten, dat in de tijden van den grootsten kolennood het gebruik van electriciteit voor verwarming werd aangemoedigd en dat van gas tot het uiterste werd beperkt, niettegenstaande het gebruik van electriciteit, in de plaats van het gas, ten gevolge moest hebben, dat rond tienmaal zooveel kolen voor dit doel zouden worden gebruikt. Fabrikanten, die zelf in hun bedrijf de warmte der steenkool veel en veel beter gebruiken dan eenige centrale in Nederland, worden, indien ze eens door uitbreiding kracht te kort komen, o. a. door dwaze differentieele tarieven dikwijls geprest tot afneming van alle benoodigde energie van de centrale, wat dan weer een grooter kolenverbruik meebrengt. Altijd staat bij de centrales het beginsel voorop dat in hunne bedrijven de energie op de goedkoopste wijze wordt gefabriceerd terwijl in werkelijkheid zij juist de grootste kolenvermorsers zijn. Welke Nederlandsche Directeur van een openbaar electrisch bedrijf heeft nog ooit een ernstige poging gedaan om de rond 60 0/q verloren warmte van zijn koelwater tenminste voor een deel voor nuttige doeleinden te doen gebruiken? Zoo dwaas is soms het optreden dezer heeren dat ze, in een mij bekend geval, alles in het werk hebben gesteld, om het ondeskundige bestuur eener coöperatieve suikerfabriek te bewegen tot aansluiting aan een provinciaal electrisch bedrijf. En dat terwijl in een suikerfabriek

rond 65 0/o in de beste centrale rond 15 0/q der warmte nuttig wordt gebruikt.

Met deze ervaringen in ons land opgedaan, trof het mij bijzonder, dat in Duitschland, bij een deel der directies van electriciteitswerken althans, ruimere opvattingen bestonden. Voor eene, in het Rijnland op te richten groote cartonfabriek had ik een krachtstation ontworpen, waarbij alleen zouden worden gebruikt tegendrukturbines, zoodat de tot 4 Atm. ontspannen stroom van hoogen druk in het bedrijf kon worden gebruikt. Op deze wijze is het mogelijk electrische energie te fabriceeren zonder dat daarvoor eene noemenswaardige hoeveelheid brandstof noodig is. Wat daarvan de reden is, weet ieder ingenieur. Nu is het echter niet mogelijk, om vooruit nauwkeurig te berekenen of het stroomverbruik der cartonbanen en der strookokers juist zal overeenkomen met het energieverbruik der fabriek. Mogelijk is het, dat er zooveel stroom wordt afgenomen, dat er een overschot in den tubo-generator komt aan electriciteit, mogelijk is het ook, dat het energieverbruik in de fabriek zoo groot is, dat er een te kort aan electriciteit ontstaat. In beide gevallen zou in het belang van de kolenpositie de „Ueberland-Centrale” moeten helpen, ’t zij door afneming van het overschot, ’t zij door bijlevering van het tekort.

Volgens de mij toegezonden mededeelingen heeft de directie der „Ueberland-Centrale” zich in beginsel niet alleen bereid verklaard, om alle mogelijke steun te verleenen, doch heeft ze ook het in de plannen uitgewerkte beginsel zeer geprezen. Ze heeft daarmede bewezen, dat ze het algemeene belang, dat Duitschland heeft bij een zuinig brandstoflfenbeheer, stelt boven het, ook wel onegoistische, maar dan toch ijdele streven, om het eigen bedrijf, coüte que coüte, groot te maken.

Invloed van den electrischen stroom op het menschelijk lichaam.

Wie heeft te maken met electriciteit? Zeer velen. En wie is bekend met de groote gevaren, die de gewone verbruiksstroom bij ongelukkige aanraking met zich voert? zeer weinigen.

Een duidelijk beeld hiervan levert het traal Verslag der Arbeidsinspectie over 1918