middelen om zich van al deze bijkomende verschijnselen onafhankelijk te maken. Zij er toe over een proef te nemen met de vervaardiging van gestampte kamers zonder voegen. In Maart 1920 werd met de voorbereidende maatregelen begonnen.|

De éasfabriek te Neukölln—Berlijn gaf haar toestemming tot het maken van een proef-oven. Het generatorblok, de beide zijpilaren en de beschermlaag boven de deurramenlaag, I 4 steen dik, werden van vuurvaste en isoleerende vormsteenen gemetseld en al het overige, behalve twee vlakke lagen binnen in den oven en de isolatielaag aan de voorzijde, werd gestampt. Het betrof een oven met zes kamers. Voor de zes kamers werden mallen, bestaande uit twee deelen van elk 2,60 M. hoogte vervaardigd; de planken van de verschaling wer. den aan één kant glad geschaafd, om de 60 c.Mi versterkt en voorzien van een hard overtreki

Zoo ontstonden volkomen afgesloten vormen, die achteraf echter groote gebreken bleken te hebben.

Voor de kanalen telkens 6 met branderdoezen en 3 zonder branderdoezen werden vormen gebruikt, gelijkende op koffers, gemaakt van met regels versterkte afzonderlijke planken, terwijl de kanaalkruisingen werden uitgespaard.

Op die manier werd het verwijderen van bijna al het hout tegelijk, na het verhard zijn van de aangestampte massa, mogelijk gemaakt. Verschil tusschen bindlagen en afdekplaten van de kanalen werd niet gemaakt. Deze afdekplaten werden steeds van dezelfde maat gehouden. Zoo ontstonden compacte lagen, één geheel vormend, normale dikte 100 120 m.M., bij een dikte van den kamerwand van 110—180 m.M. De gestampte specie werd gemaakt en bewerkt op de plaats, waar het houwen plaats vond.

In een achturigen werktijd werd ongeveer een kanaalhoogte gestampt, zoodat de geheele kamerinbouw in 8 a 9 dagen plaats had. Nachtarbeid was niet noodig, daar de specie ook na 36 uur lang opgeslagen te zijn geweest nog verhardde. |

De afmetingen van de kamers werden geregeld naar die van de andere 6 kamerovens, die van gemetselde kamers waren voorzien.

En zooals men bij dergelijke proeven steeds leeren moet, zoo is in bovengenoemd geval gebleken, dat door te zwakke versterking van de vormen twee kamers een weinig krom ge-

stampt zijn. Nadeelen in het bedrijf zijn tot nu toe echter dientengevolge nog niet voorgekomen.

Na het hard worden van de gestampte massa werden eerst de kamer- en kanaalverschalingen verwijderd. Bij het wegnemen van de kamerverschalingen kwamen moeilijkheden voor.

Het waren gesloten vormen, die uitdrogen niet toelieten; daarbij was het hout niet nat genoeg gemaakt. Men kon de vormen zelfs met behulp van dubbele lieren er niet uit persen. De versterkingsregels moesten met geweld stukgeslagen worden om het verwijderen van de planken van de verschaling mogelijk te maken. De wanden werden daarna met een speciaal daarvoor samengesteld mengsel glad afgewerkt.

De specie werd gedurende het voor- en droogstoken en daarna met vol vuur gebakken.

De oven werd gedurende 6 weken drooggestookt en werd in aansluiting daaraan in 4 dagen op hoogere temperatuur gebracht.

Bij de verdere behandeling werd de temperatuur zoo scherp mogelijk opgevoerd om de grenzen van het weerstandsvermogen vast te stellen.

De oven werd gedurende 30 uren op een temperatuur van 1350—1400° gehouden en kreeg daarna de eerste lading kolen. |

De eerste lading werd gedurende 18 uur, de beide volgende ladingen gedurende 15 uur gedestilleerd en daarna werd om de 12 uu| geladen.

Terwijl gemetselde kamers tot 48 uur noodig hebben om geheel dicht te worden, waren de kanalen bij deze kamers zonder voegen reeds na 6 uur dicht gebakken.

De kamers zelf vertoonden na de eerste ladingen volkomen gladde, blanke wanden. Gemiddeld werd om de 12 uur geladen. De duur der destillatie bedroeg 101/2 a 11 uur. De cokeskoek viel gedurende langen tijd, wanneer zij na 10 uur getrokken werd, gemakkelijk. Zes kamers werden binnen 45 minuten geladen en gelost, zoodat de behandeling van één kamer, bestaande uit openen en sluiten van de bovenste en onderste sluitstukken, laden en lossen benevens afvoer van de cokes, 71/2 minuut vorderde.

Gasmonsters, genomen uit de dompelbakken, vertoonden, in vergelijking met gas uit gemetselde kamers, een hooger gehalte van 2,5% aan zware koolwaterstoffen en een geringer gehalte van 1,3% aan kooloxyde. Het gas had een