EERSTE DAG.

De vergadering wordt om 9 uur geopend in de groote zaal van het „Brongebouw”.

Voorzitter: de heer O. S. Knottnerus, (Rotterdam).

Volgens de presentielijst zijn tegenwoordig: 3 eereleden (later 5), 152 gewone leden (later 151) en 53 buitengewone leden (later 52).

De Voorzitter houdt de volgende toespraak:

Mijne Heeren !

Mijne Heeren! Na het welkom, dat ons gisteren toegeroepen is op het Stadhuis van het mooie Haarlem, past het mij hier, bij de opening van deze 49ste Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Gasfabrikanten in Nederland, U in deze bijeenkomst het welkom toe te roepen.

Het is voor ons aangenaam, ja, het is een bijzonder goed voorteeken geweest, dat wij gisteren in, zooals ik toen zeide, de Flora van Nederland, gelijk onze Voorzitter in 1903 het uitdrukte, mochten worden ontvangen, op het oogenblik, dat de moeilijke omstandigheden van onze industrie feitelijk achter den rug zijn en zich voor ons een horizont met meer licht opent.

Ik hoop, dat deze vergadering in alle opzichten moge zijn een voldoen aan een van de hoofddoeleinden in onze statuten genoemd, nl. om uit elkanders ervaring en kunde zooveel mogelijk voordeel te trekken.

Dat voordeel hebben wij bijzonder noodig, nu wij staan aan den vooravond van groote dingen voor onze industrie; nu wij aan den vooravond staan, dat van ons allen, leden der Vereeniging, in het belang van de gasindustrie groote inspanning zal gevergd worden.

Voorts past mij een woord van dank voor Uwe welwillendheid om mij weder tot Voorzitter van Uwe Vereeniging gedurende dit jaar te kiezen. Het is de vijfde maal, dat U mij tot die functie geroepen hebt. Helaas heb ik één van die keeren niet aan mijn plicht als Voorzitter kunnen voldoen, maar dat is buiten mijn wil geweest, zooals U allen wel bekend is.

Ik heb met groote dankbaarheid die benoeming tot Voorzitter aanvaard. En waar ik gereed sta deze 49ste Algemeene Vergadering te leiden, roep ik Uw aller welwillendheid in; aan de ouderen vraag ik mij zooveel mogelijk raad te geven en aan de jongeren om mij steun te geven bij het vervullen van mijn taak.

Mijne Heeren! Zooals gebruikelijk is wil ik, voordat wij beginnen even terugdenken aan de Vergadering van verleden jaar en aan hetgeen sedert in het bijzonder voor onze leden is voorgevallen.

Wij denken daarbij altijd meer in het bijzonder aan hen, die van ons zijn heengegaan. Ik mag mij gelukkig prijzen, dat ditmaal de lijst van overleden leden zeer klein is. Slechts een gewoon lid is van ons heengegaan, onze vriend W. A. Ekerman, scheikundige bij het gasbedrijf te Rotterdam. Hij kwam niet veel op onze Vergaderingen; het was een man, die zijn eigen weg ging en niet veel van zich liet blijken; maar velen onzer zullen hem toch missen.

Verder wil ik eenigszins van de gewoonte afwijken en herdenken de nagedachtenis van een die heengegaan is en zeer nauw aan het hart lag van één onzer buitengewone leden, die altijd onze vergaderingen komt bijwonen. Ik denk met droefheid aan onzen vriend Lux, die in het afgeloopen jaar zijn zoon verloren heeft, waardoor zijn vaderhart ten zeerste getroffen is geworden.

Ter vertroosting van hem want gedeeld leed is zeer zeker half leed stel ik U voor U gedurende enkele oogenblikken van Uwe zetels te verheffen, ter herdenking van deze beide afgestorvenen.

(Door de aanwezigen wordt aan dit verzoek voldaan)

Mijne Heeren! Ik dank U voor deze hulde, aan beide overledenen gebracht.

Na aan dezen plicht van piëteit voldaan te hebben, wensch ik een oogenblik Uwe aandacht te vragen voor het aantal leden onzer Vereeniging.

Het jaar 1920 is een buitengewoon goed jaar voor ons geweest; ik zou zeggen: wat betreft den aanwas van het ledenaantal is het een vruchtbaar jaar geweest.

In het afgeloopen jaar zijn toegetreden 24 nieuwe gewone leden en 19 nieuwe buitengewone leden. Op 1 Januari 1921 had de