vóór den exhauster werd verkregen, werd een 2® exhauster aangezet en werd de gang der exhausters zoodanig geregeld, dat de zuiging in de stokerij 5 mM. bedroeg. Daar de 2” afblaaspijpen, die op het eind der leiding waren geplaatst, de aangevoerde lucht niet konden afvoeren, was inmiddels een veiligheidspot, die tusschen de exhausters en pelouzes is geplaatst, ontzegeld en een afsluiter in de af blaasleiding van genoemd toestel zoodanig gesteld, dat de druk achter de exhausters 28 cM. en bij de 2” af blaaspijpen 22 cM. bedroeg.

De scrubbers, waarvan in verband met de kleine productie, in de laatste tijden slechts een in bedrijf was geweest, werden achtereenvolgens ingeschakeld en gisvrij geblazen, zoodat ten slotte de 3 scrubbers ingeschakeld stonden.

Nadat op bovengenoemde wijze tot 1 uur n.m. was gedraaid bleken de af blaaspijpen op het einde der leiding enkel lucht door te laten en was dit dus bewijs, dat de toestellen en leidingen gasvrij waren. Zekerheidshalve werd echter met afblazen doorgegaan.

Omstreeks 3 uur n. m. werd de toestand veilig geacht en wilden we de scrubbers nog eens extra doorblazen, opdat de volgende week met het ledigen zou kunnen worden begonnen en moesten hiervoor de mangaten boven op de scrubbers worden geopend. Nadat van scrubber I, die langen tijd buiten bedrijf was geweest, de bouten waren verwijderd,-werd het mangatdeksel plm. 2 cM. gelicht en een houtje tusschen deksel en plaat gestoken. V'ervolgens werd scrubber 111, die den laatsten tijd steeds in bedrijf was geweest, op dezelfde manier behandeld.

Toen de fitter bij scrubber II met het losdraaien der bouten was begonnen, volgde in scrubber I een hevige explosie en steeg een dikke bruinachtige damp uit het mangat, waarboven het deksel was weggeslagen. Na korten tijd volgde onder vuurverschijnsel een tweede explosie in denzelfden scrubber en steeg ook uit scrubber 111 een soortgelijke dikke damp als bij scrubber 1, waarvan de reuk mij zeer sterk herinnerde aan broeiende kolen. Een typische reuk, die men nooit vergeet als men er eens kennis mee gemaakt heeft. Hier volgde echter geen explosie.

Nadat de inlaten waren gesloten en de exhausters gestopt, werden de mangaten weer gesloten en tevens water opgezet. Behalve een flinke schrik voor de menschen, die in de

nabijheid waren, hadden de explosies gelukkig geen andere gevolgen dan dat eenige materieele schade werd veroorzaakt, die zich trouwens slechts bepaalde tot het openscheuren van het plaatijzeren gebouwtje, dat zich op den scrubber bevindt en het gedeeltelijk wegslaan van een gegoten ijzeren versieringsrand aan genoemd scrubberhuisje.

Wat de oorzaak betreft, komt mij de volgende verklaring als de meest aannemelijke voor:

Toen het mangat op den scrubber geopend werd, trok een sterke luchtstroom door den scrubber en liep de temperatuur snel op, evenals dit gebeurt als men sterk in-situ werkt. Door het oploopen van dén temperatuur werden zw-avel en naphtaline, die zich had afgezet en andere vluchtige teerbestanddeelen vergast en vormde zich boven in den scrubber een explosief mengsel, dat ontstoken werd door het ontbranden van zwavel, die als zw’avelijzer in den scrubber aanwezig was geweest.

Toen indertijd aan „West” een condensor, die lang had afgestaan, werd schoongemaakt, zagen we, nadat we een poosje bezig waren, dat op den bodem van een bocht een witte rook ontstond, zooals dikwijls wordt waargegenomen in een bed oxyde, dat pas uit een kist is gekomen. We hebben dit toen verklaard, dat fijn verdeelde zwavel, die zich met bladders roest verbonden had, door toetreding van lucht ontbrandde. Aan „Oost” herhaalde zich later ditzelfde verschijnsel onder gelijke omstandigheden in een pelouze.

Toen een der volgende dagen op het dek van den scrubber een 2” pluggat werd geopend en beneden aan den voet een 1” manometerleiding, viel daarbij niets bijzonders te constateeren. Uit een analyse, die genomen werd, bleek het gas te bestaan uit 15,2 O/o O 2: 3,50/0 brandbare gassen; rest Nj. Uit het stikstof- en zuurstofgehalte -hleek, dat plm. 5 0/0 zuurstof door stille verbranding in den scrubber verdwenen was en inderdaad dus stoffen als zwavelijzer aanwezig moeten zijn geweest, die zuurstof onder belangrijke warmteontwikkeling hadden opgenomen.

Mocht de veronderstelling betreffende de oorzaak van de explosie niet juist zijn en tot opmerkingen aanleiding geven, dan houd ik mij voor mededeeling van collega’s die het beter kunnen weten, beleefd aanbevolen.

Hiermede is de geschiedenis van den laatsten dag der eens zoo bedrijvige Oostergasfabriek