woordige gastechnici alle Payensen terugvoeren naar den stamvader van dit gasgeslacht, den eersten directeur van de Nijmeegsche gemeentegasfabriek.

Willem, geboren op 25 November 1852, was de middelste van die zoons en was zijnen vader behulpzaam bij den bouw en het begin van het bedrijf van de fabriek.

Het geviel, dat op een goeden dag burgemeester Byleveldt de gasfabriek kwam opgewandeld, daar Willem aantrof, in de weer bij werk op het terrein en hem de vraag stelde of hij altijd zoo bezig was.

Het bevestigend antwoord leidde tot de vraag of hij en wat hij dan daarvoor aan salaris kreeg en de ontkenning, welke volgde, had de opmerking ten gevolge, dat de Burgemeester dat heelemaal niet goed vond en er met Payens’ vader over zou spreken, dat Willem salaris moest genieten voor wat hij deed.

Vader Payens zei niet veel, maar bleek meer vaderlijk zorgzame dan burgemeesterlijk ruime inzichten te hebben en hij bracht Willem leukweg op de lijst van de smeden op weekloon met het enorme inkomen van vier gulden per week, zulks met ingang van 18 September 1871.

Lang duurde deze periode van vaderlijke bedachtzaamheid niet, want reeds op 1 Mei 1872 kwam Willem in vasten dienst met den titel van meesterknecht op jaarwedde.

Sindsdien werd hij achtereenvolgens bevorderd tot opzichter en adjunct-directeur, uit welke laatste betrekking hij 25 Februari 1888 benoemd werd tot directeur, ter vervanging van zijnen in dat jaar overleden vader.

De op 1 April 1872 in bedrijf genomen fabriek was ruim opgezet, hetgeen kan blijken uit het feit, dat de stokerij was ingericht met twaalf zevenretort-ovens, waarvan in 1873 in den zomer slechts twee en in .den winter vijf in werking behoefden te zijn.

De gasberging, aanvankelijk bestaande uit twee gashouders, elk van 1700 M 3 inhoud, werd reeds in 1881 vergroot door het bijbouwen van een derden gashouder van 3000 M 3 inhoud en ook andere wijzigingen vonden voor 1890 plaats, zooals o. a. reeds in 1873 de vervanging van zuivering met kalk door die met een mengsel van ijzeroer, houtzaagsel en koperrood.

De eerste belangrijke uitbreiding van de fabriek werd in de eerste drie van denegentigjaren tot stand gebracht en was dus geheel het werk van Willem Payens.

In het begin van 1892 werd begonnen met de uitbreiding van het zuiverhuis en in den loop van den zomer werden nieuwe zuiverkisten geplaatst. Dit lijkt, zóó vermeld, een doodeenvoudige geschiedenis, maar inderdaad was de zaak zoo simpel niet, omdat een deel van het oude zuiverhuis in de nieuwe aanbouw moest worden opgenomen en de daar aanwezige kisten moesten worden vervangen.

Payens heeft het weten klaar te spelen zonder stoornis in de exploitatie de verandering tot stand te brengen, door een van de oude kisten in de open lucht in te laten graven, waarna de verbouwing van het zuiverhuis kon plaats hebben, beginnende van de plaats van die kist.

De uitbreiding van 1890-92 was er een, welke voornamelijk de zuivering en de toestellen betrof en omvatte o. a. de plaatsing van twee exhausters, welke hier speciaal worden vermeld, omdat het de eerste toestellen van dien aard waren, welke in ons eigen land (door Louis Smulders te Utrecht) zijn vervaardigd.

In 1896 werd een vierde gashouder gebouwd; wederom van 3000 M 3. bergvermogen.

De stokerij, met de twaalf ovens was tot 1900 steeds van dezelfde capaciteit gebleven, al waren de inbouwen grootendeels vernieuwd en de oude roostervuren door generatorvuren vervangen. In den winter van 1900 moesten elf ovens in bedrijf zijn en daarom werden in 1901 twee ovens bijgebouwd, waarna in de bestaande stokerij geen verdere ruimte voor uitbreiding overbleef.

Reeds in 1902 bleek de fabriek voor de tweede maal de grens van hare capaciteit te naderen, ditmaal waren het vooral de stokerij en de gasberging, welke uitbreiding behoefden.

In 1903 werd ƒ 82.500,— beschikbaar gesteld voor den bouw van een nieuwen gashouder, vergrooting van de kolenloods en stichting van een nieuwe directeurswoning, welke laatste noodig was ten einde beschikking te verkrijgen over de bestaande woning voor vergrooting en wijziging van de dienstlokalen.

De nieuwe gashouder werd een tweemaal getelescopeerde houder van 15000 M 3 inhoud. Aan uitbreiding van de kolenloodsen ging de aanleg van een hangspoor voor het vervoeren van steenkolen en cokes gepaard.

Reeds in 1902 werd een rapport omtrent uitbreiding van de stokerij uitgebracht, waarin