met messen gemakkelijk doorgesneden worden. Medinger (Luxemburg) onderzocht een gegoten buis van de waterleiding te Esch, welke door spongiose was aangetast en bevond, dat van deze buis, die oorspronkelijk voor 92 °/o uit ijzer bestond, het ijzergehalte met 60 % verminderd was. Van de overige bestanddeelen van het gietijzer bevatte het aangetaste materiaal gemiddeld 24 % koolstof, 12 % silicium, 2,7 % phosphor en 0,4 % zwavel, aan welke bestanddeelen het metaal dus buitengewoon veel rijker was geworden.

De oorzaak van de chemische vernieling bleek te schuilen in de omringende grond, welke uit ondoordringbare leem met 19 U/q water bestond, dat veel gips, koolzure kalk, vrij koolzuur en humus bevatte. Een reeks van proefnemingen bracht nu de volgende onaanvechtbare verklaring van de vernieling aan het licht. De neiging tot roesten, welke ijzer steeds bezit wordt door galvanische stroomingen graphietijzer zeer in de hand gewerkt. Doordat water en zouten door betleem worden vastgehouden heeft de aantasting van het ijzer onophoudelijk plaats. Een evenwichtstoestand kan daarbij niet intreden, daar het ontstane, sponsachtige, weeke ferrohydraat tengevolge van den afwisselenden stand van het grondwater weggespoeld wordt. Vrij koolzuur verhoogt de oplossingsspanning van ijzer, vooral wanneer gips aanwezig is. Ais lucht kan toetreden, daalt de sterke potentiaalspanning belangrijk en onder den invloed van de zuurstof wordt een beschuttende laag van zich vasthechtend roest gevormd, welke het ijzer in zekeren zin veredelt. Hieruit volgt, dat men als voorbehoedmaatregel de leiding in poreusen grond, b.v. in zand legt en de buissleuf met zand dicht gooit. Dat middel helpt inderdaad.

In Mühlhausen (Thüringen), waar tengevolge van den vochtigen, kleiachtigen ondergrond ook veel spongiose voorkwam, werden de nieuw gelegde leidingen met een 15 c.M. dikke zandlaag omgeven. Bij proef-opgravingen kon men vaststellen, dat niet alleen de gietijzeren, maar ook de veel gevoeligere smeedijzeren buizen na 15 jaar nog zoo goed als nieuw waren.

Evenals gips in den vochtigen leemgrond, werken ook andere neutrale zouten en speciaal zuur water; daarom hoort men daar overal over leidingvernieling klagen, waar de leidingen in aanraking komen met zout water, uitloogingsvloeistoffen van sintelhoopen e.d., moeras- en

veenwater, voornamelijk als de ondergrond moeilijk of in het geheel geen vocht doorlaat.

Zoo deed zich ongeveer 50 jaar geleden in St. Johann-Saarbrücken spongiose voor bij een gietijzeren, 200 M. lange gasleiding, gelegen in zandsteen en omgeven met sintels uit locomotieven. Hetzelfde constateerde men in Weenen bij smeedijzeren en gietijzeren stoomleidingen, welke in houten, met cokes gevulde, goten lagen en in twee a drie jaar totaal sponsig geworden waren. De gegoten ijzeren buis bezweek daarbij eerder onder de aantasting dan de smeedijzeren buis, waardoor Medinger’s bovengenoemde locaalstroom-theorie bevestigd schijnt te worden. In beide gevallen was blijkbaar de zwavel, welke zich in het de leiding omgevende materiaal bevond, tot zuren geoxydeerd, welke zich in het water, dat wegens de ondoordringbaarheid van den ondergrond niet wegloopen kon, concentreerden en het ijzer oplosten.

Spongiose door zoutwater heeft men in Kolberg, door veenwater in Danzig waargenomen. Hoewel dergelijke gevallen niet veel voorkomen, zijn ze toch zeker de moeite waard genoemd te worden, daar ze ook heden nog voorkomen, hetgeen bewijst, dat bij het leggen van buizen niet altijd voldoende rekening wordt gehouden met den aard van den bodem.

Naast deze voortdurende bedreiging van de buisleidingen door de gesteldheid van den bodem, komen ook somtijds gevaren voor, welke men niet kan voorzien. Zij worden meestal door keukenzoutoplossingen, welke de leek voor onschadelijk houdt, te weeg gebracht. Zoo had men voor twintig jaar in Dresden het geval, dat de pekel, waarmede het tramspoor vrij van sneeuw en ijs werd gehouden looden buizen, welke in den grond de rails kruisten, volledig weggevreten had. In de afbeeldingen 1, 6 en 2 geef ik enkele voorbeelden uit mijn eigen ervaring. De stukken pijp van afbeeldingen I en 6 zijn afkomstig van opgaande leidingen, die onmiddellijk boven den betonvloer, waarin zij bevestigd waren, door keukenzoutoplossing waren aangetast. Bij de buis van afb. 6, welke onderaan nog duidelijk sporen van het beton vertoont, was de aantastende oplossing afkomstig van een ijsmachine; bij de buis van afb. 1 van de pekel van een slagerij.

Beide buizen vertoonen een plaatselijk scherp begrensde aantasting; slechts in een klein ringvormig gebied heeft vernieling plaats gehad.