kelijke regelbaarheid, lage trek en behoorlijk dichte afsluitingen. Deze eischen worden nagegaan en uitvoerige bedrijfsresultaten medegedeeld, welke gunstig zijn. (B. a B.)

Kooloxydabsorptie door zoutzure cuprochloride-oplossing, onder toevoeging van een reductiemiddel, door A. Kropf. Zetschr. f. Angew. Chemie. 35, (1922). p. 451.

Van cupro-zoutoplossing neemt het absorptievermogen voor kooloxyd af afgescheiden

van de hoeveelheid reeds opgenomen CO door oxydatie. Voor de gasanalyse is dit een hinderlijk verschijnsel. Verschillende pogingen dit te voorkomen hadden geen succes. Thans heeft men dit gevonden in de toevoeging van tinchloruur (stannochloride). Vergelijkende proeven bij generatorgas-analyse hebben duidelijk het betere absorptievermogen van koper-zoutoplossing door toevoeging van Sn Cln aangetoond. Dit laatste wordt in vaste toestand direct in de gaspipet gebracht en wel 1 gram stannochloride per vulling. (B. a B.)

MARKT- EN HANDELSBERICHTEN.

Brussel, 12 Febr. 1923. Het kolenbekken in Belgisch Limburg. De aandacht van de industriëele wereld heeft zich de laatste maanden voor een niet onbelangrijk deel gesplitst op de steenkoolexploitatie in Belgisch Limburg, die meer en meer in bloei toenemen en, door hun fabuleusen rijkdom, geroepen zijn om een belangrijke rol in de oeconomische crisis te spelen, welke, voortspruitende uit den oorlog, nog steeds op het land drukt. Men hoopt o. m., dat, als de exploitatie van het Kempen-bekken zoo intens mogelijk zal zijn opgedreven, de kolen een aanmerkelijke prijsverminderingzullen ondergaan, die niet zonder grooten invloed zal blijven op de heropleving van de industrie en, met haar, van den oeconomischen toestand in het algemeen.

De maximum-productie van steenkolen in België, werd bereikt in 1910, toen niet minder dan 24.000.000 ton kolen werden gedolven. De productie van 1922 gaf iets meer dan 21.000.000 ton, of 92 O y van de voortbrengst van 1913.

Het gebruik van steenkolen nam voor den oorlog in België van jaar tot jaar toe. Tot 1911 was de productie voldoende voor de nationale behoeften, doch in 1912 en 1913 heeft de consumptie de productie aanmerkelijk overschreden.

De cijfers van de periode 1914-1918 zijn van weinig beteekenis, vermits de steenkool-exploitatie zich toen beperkte tot de strict rioodige hoeveelheden, welke voor het bezette land waar de industrie bijna geheel stil lag noodig waren.

Sedert de wapenstilstand heeft de productie geleidelijk het vóór-oorlogsche peil benaderd.

Evenwel is zij over de jaren 1919-1920 en 1921 beneden die van 1912-1913 gebleven.

De netto consumptie voor het geheele land bedroeg in 1921 totaal 17 millioen ton, terwijl in het zelfde jaar de productie 21.750.000 ton bereikte. Deze toestand vond vooral zijn oorsprong in het feit, dat veel fabrieken en werkplaatsen door de Duitschers waren verwoest, wat natuurlijk een lager consumptiecijfer met zich bracht. Verder is de industriëele crisis (1921-1922) met haar gedwongen stilliggen van veel fabrieken, aan deze situatie niet vreemd gebleven.

Thans is er veel, wat er op wijst, dat de toestanden geleidelijk verbeteren en dat het niet zoo heel lang meer zal duren, of de vóóroorlogsche situatie zal opnieuw in treden.

In dit geval zou België verplicht zijn, om zich opnieuw in het buitenland te approvisionneeren, als niet het Kempen-kolenbekken als „redder” optrad en het vóór-oorlogsch te kort zou aanvullen.

De toekomst van dit bekken is dus van het grootste belang voor België. Het aankoopen van steenkool in het buitenland brengt steeds een nadeeligen invloed mede op den wisselkoers. Sommige Belgische industrieën hangen, wat hun behoeften aan steenkolen betreft, voor een groot deel af van het buitenland, met dit gevolg, dat een staking in het buitenland hun nijverheid geheel kan stop zetten. Anderzijds werken de schommelingen in den wisselkoers, door de aankoopen van kolen in het buitenland, belemmerend op den verkoopprijs van de gefabriceerde producten, wat fataal tot gevolg