van eenige andere wijze van verwarming. Zelfs bij die van verhitting door gas.

Voorts is het mogelijk de electrische warmte geheel plaatselijk aan te wenden en daarbij een aanmerkelijk gunstiger warmte-isolatie uit te voeren dan het geval is bij stoomverwarming of bij verwarming door middel van een open vlam,

Wil men de rendementen van gas-verwarming en electrische verwarming globaal tegenover elkaar stellen, dan moet in het oog gehouden worden, dat bij de destillatie van gaskolen een gedeelte daarvan wordt omgezet in gas van zekere calorische waarde, terwijl ten andere een hoeveelheid bij-producten gevormd wordt, die eveneens een zekere hoeveelheid caloriën vertegenwoordigen.

Hoewel ook hiervan de juiste cijfers moeilijk te bepalen zijn, mag men aannemen, dat voor de productie van 1 gas in een moderne fabriek minstens 10270 caloriën noodig zijn. 1)

Een moderne electrische centrale heeft per opgewekt K. W. U. hoogstens 0,9 K.G. steenkolen noodig (van mindere qualiteit dan de boven beschouwde gaskolen). Rekent men op 25 t'/o verlies bij de opwekking, de op- en aftransformatie en de distributie in de hoogen laagspanningsnetten, dan is dus per nuttig verkocht K. \V. U. 1,2 K.G. steenkool noodig.

Uit 1 K. G. steenkool, die bij de gasfabricatie wordt opgeofferd, krijgt de aangeslotene op het gasnet dus nuttig aan huis ; circa 0,666 M'k gas, terwijl uit 1 K. G. steenkool, die in de electrische centrale wordt verbrand,o,B3s K.W.U. in huis wordt afgeleverd. Stelt men de verbrandingswarmte van 1 M'k gas op 4200 caloriën, dan geeft dus 1 K.G. steenkool, tot gas verwerkt en in dien vorm verbrand, 2800 caloriën, terwijl 1 K.G. steenkool, omgezet in electrische energie, aequivalent is met 0,835 X 859 =z7lB caloriën. Wendt men nu het gas aan voor kamerverwarming, dan is het een hygiënsche eisch, dat dit geschiedt in een haard met schoorsteen. Het rendement van zulk een haard is echter ten hoogste 60 De electrische haard daarentegen behoeft geen afvoer van verbrandingsproducten, zoodat hierbij het rendement 100 O/g is.

Bij gasverwarming worden dus uit 1 K. G. kolen circa 0,60 X 2800 caloriën 3= 1680 caloriën nuttig aangewend en bij electrische verwarming

') Zie de betreffende beschouwienng in/Je Jaargang 1917, blz. 50, 141 en 195.

718 caloriën 1 M's. gas is dus voor kamerverwarming ajquivalent met 2,93 stel 3 K.W.U. terwijl het ruim 2,3 maal zooveel steenkool kost om electrisch te verwarmen dan met gas.

Door gebruik te maken van electrische straalkachels, electrisch verwarmde voetmatten of stoven, is het echter mogelijk de warmte, verkregen door electriciteit, dank zij de plaatselijke aanwending, met een hooger rendement toe te passen, zoodat in werkelijkheid de electrische verwarming veel minder dan 2,3 maal zooveel brandstof zal vergen dan gasverwarming.

Ten opzichte van de gewone steenkoolkachelverwarming, is de verhouding van de electrische verwarming de volgende.

Bij de verbranding van steenkolen in een kachel, gaat circa 85 ü/q van de warmte verloren door onvolkomen verbranding en den afvoer van de verbrandingsproducten. Wanneer dus 1 K.G. kolen van 7250 caloriën verbrand wordt in een kachel, zullen hiervan circa 1085 caloriën aan de kamerverwarming ten goede komen, terwijl 1 K.G. steenkool in de centrale verbrand, voor dit doel 718 caloriën oplevert.

Neemt men voorts in aanmerking, dat in tegenstelling met de gewone kachelverwarming de electrische verwarming op ieder gewenscht oogenblik kan worden uitgeschakeld en dat de electrische haarden verplaatsbaar zijn en toelaten om hun warmtestralen in iedere gewenschte richting uit te zenden, dan kan hieruit de conclusie getrokken worden, dat deskundig toegepaste electrische huisverwarming uit een oogpunt van warmte-CEConomie kan concureeren met de gewone steenkool-kachelverwarming.

Hierop is in Sterkstroom n® 7, pag. 143, de volgende weerlegging verschenen van schrijver dezes.

Het artikel van J. A. J. Sybrandi over de toepassing van de electriciteit in de huishouding in n°. 1 van den eersten jaargang van „Sterkstroom”, dat ik eerst dezer dagen met belangstelling heb gelezen, geeft mij aanleiding nader terug te komen op de nadeelen van electrische verwarming, welke op pagina 15 worden besproken, daar ik mij met de beschouwingen van den geachten schrijver niet kan vereenigen.

Na een inleiding wordt het volgende gezegd :

„Wil men de rendementen van gas-ver„warming en electrische-verwarming globaal „tegenover elkaar stellen, dan moet in het „oog gehouden worden, dat bij de destillatie