verwarmde Pt-draad wordt door een brandbaar gasmengsel aan het gloeien gebracht en fungeert als lichtbron; het in de mijn aanwezige mijngas zal nu ook zonder vlam, zonder explosie, langzaam moeten verbranden. Practische toepassing heeft de lamp echter niet gevonden.

Terzelfder tijd ongeveer hielden Dulong en Thénard zich met dezelfde onderzoekingen bezig. (Annales de Chimie et de Physique 1823).

Ze gebruikten een Pt-draad van I/oq m.M. dikte. Ze laten waterstof uitstroomen in de lucht en zien, dat de nog nieuwe draad, pas bij 300° de reactie in gang zet, waarbij hij roodgloeiend wordt, terwijl na herhaalde gloeiing, de reactie reeds op 50°-60° begint. Reinigen we den draad, door hem in salpeterzuur te brengen en met water af te wasschen, dan zien we, dat de reactie reeds bij gewone temperatuur begint. Ook H2SO4 en HCI hebben denzelfden invloed, echter in geringere mate.

Gewoon aan de lucht, blijft deze sterke beïnvloeding den draad gedurende enkele uren eigen: gesloten in een flesch ongeveer 24 uur onafhankelijk van den aard der flesch en onafhankelijk er van of we hem al dan niet van het vat isoleeren door niet-geleiders voor electriciteit. Gedompeld ineen weinig kwik, verliest hij de eigenschap in 5 minuten alsook in een snellen luchtstroom, in een zuurstof- of waterstofstroom, of in een stroom van droge organische zuren.

Potasch, soda en ammoniak ontnemen hem de eigenschap niet, het schijnt zelfs, dat de twee eerste stoffen, bij een draad, die enkele malen actief en weer niet actief is geweest, de eigenschap doen herleven.

Pt-spons echter verliest zijn activiteit niet zoo snel. Het verlies, door invloed van vochtige lucht, is niet anders dan door droge. Waterdamp van 100’ heeft weinig invloed.

Pt-vijlsel verliest de eigenschap langzamerhand geheel na enkele uren. Door het roodgloeiend te maken krijgen we de activiteit terug. In een begrensde luchtruimte blijft deze bestaan.

Nieuw geslagen blaadjes werken bij gewone temperatuur, verliezen reeds na enkele minuten de eigenschap aan de lucht.

Door dompelen in verdund HNO3 of door brengen op roodgloeihitte is de eigenschap weer te herstellen.

De onderzoekers zien verder, dat Pd, Rh, Ir hetzelfde doen als Pt; Osmium echter eischt

een temperatuur van 50—6QO. Nikkel doet hel ook bij gewone temperatuur, echter zeer langzaam. Goudblad bij 28Q0, dunne gouddraad bij 260" en gepoederd goud bij 1200. Goud gepraecipiteerd met zink en bij lage temperatuur gedroogd, bewerkt de verbranding op 1200, heeft men het roodgloeiend gemaakt, dan is 550 voldoende. Zilver, na neerslaan en verhitten, doet het bij 1500.

Het meest actief van allen echter is Pt, verkregen door praecipitatie met Zn.

Uit verdere onderzoekingen blijkt hun, dat alle vaste lichamen, hij voldoende verhitting, de eigenschap bezitten om de langzame verbranding, bij een temperatuur lager dan de ontbrandingstemperatuur, in te leiden, cn wel in verschillende mate, afhankelijk van hun chemischen aard en hunne fijnheid van verdeeling. Ze noemen hier koolstof, porcelein, glas, e. a., die bij temperaturen beneden de verbranding van H en O bewerkstelligen.

Door het feit, dat de eigenschap van het Pt te loor ging, hebben de onderzoekers getracht een grond voor het verschijnsel te vinden, berustende op electriciteitsbeschouwingen. Het lukte hun echter niet, een dergelijke theorie op te stellen.

Een enkele toepassing uit dezen tijd vinden we in het gloeilampje, dat dienst doet om rook uit vertrekken te verwijderen. Een geperforeerd Pt-cylindertje is bevestigd boven de pit van een met methyl- of aethylalcohol gevoed lampje. Wordt de pit gedoofd, dan zorgen de warme opstijgende dampen, dat het Pt in constante gloeiing blijft, echter is de temperatuur te laag om den gasstroom te doen ontvlammen. Het lampje wordt heden nog gebruikt.

Het bekende ontstekingsapparaat dateert van lateren tijd. Het berust echter op Davy’s waarneming, dat een zeer fijne warme Pt-draad witgloeiend wordt in een mengsel van lichtgas en lucht en op de waarneming van Prof. Döbereiner, Jena, ook reeds in het begin der 19e eeuw gedaan, dat zeer fijn verdeeld Pt zooals het verkregen wordt, door gloeiing van PtCls met NH4CI —, dus met een veel grootere oppervlakte dan een draad, reeds bij gewone temperatuur de verbranding inleidt. Dit laatste verschijnsel geeft een temperatuurstijging aan een zeer fijnen draad en deze geeft zoodanige verbrandingsversnelling dat hij zelf witgloeiend geworden, het gas ontsteekt.