Fischer, Breuer en Broche i). Hunne onderlinge gedachtenwisseling in hoeverre zij bij hunne publicaties elkanders arbeid over het hoofd hebben gezien en onvermeld lieten, zal hier maar met stilzwijgen voorbij worden gegaan. Gelijktijdig jagen op hetzelfde terrein brengt wel eens bezwaren met zich mede. De buit is daardoor echter ook grooter, want en dit is wel de hoofdzaak – de voorloopige resultaten en conclusies dezer knappe onderzoekers komen goed met elkaar overeen. Met dit voorloopig wordt bedoeld, dat hun arbeid nog niet beëindigd is.

Korrelgrootte: 0,5-1 mM. 1-3 mM. 3—5 mM Halfcokes.' . . 327 350 395 Gascokes . . 477 492 505 cokerijcokes . . 590 612 640

Bunte 2) volgt twee wegen om de brandbaarheid van ontgaste brandstoffen dus vooral cokes te beoordeelen.

Eerstens bepaalt hij de ontbrandingstemperatuur in lucht. Hiertoe wordt de cokes van bepaalde korrelgrootte in een porceleinen buis onder doorleiding van een gelijkmatige en nauwkeurig voorgewarmde luchtstroom verhit. Als ontbrandinustemperatuur neemt hij nu het punt waarbij de verbranding plotseling inzet, dit wil zeggen de temperatuur in de cokes snel en belangrijk boven die van den gelijkmatig verwarmden electrischen oven stijgt.

Ten tweede neemt hij reductie-proeven, dit wil zeggen, leidt zuiver over cokes en gaat na bij welke temperatuur de verschillende cokessoorten beginnen CO te ontwikkelen. Men zou dit eigenlijk de ontbranding in koolzuur kunnen noemen, een reactie die zoowel voor hoogoven als generator van zoo groot belang is.

Het is opvallend hoe ver de ontbrandingstemperaturen in lucht van verschillende destillatieproducten uit elkaar liggen.

Bunte toch vond

Ontbr. temp.’ in lucht.

Voor houtskool . . . 252° C.

„ halfcokes . . . .595° C.

„ gascokes. . . . .505° C. „ cokerijcokes . . 640° C.

Heeft het oppervlak, dat de brandstof aan den luchtstroom biedt, invloed op de ontbrandings-temperatuur? Zeer zeker, w'ant naarmate de korrels kleiner worden, dus het oppervlak grooter, daalt de ontbrandings-temperatuur. Deze bedroeg bijvoorbeeld:

*) BrennstofF'Chemie 1-923, blz. 33.

2) Kortheidshalve wordt in het vervolg slechts de eerste naam genoemd, zonder hiermede aan de medewerkers te kort te willen doen.

Daar de poreusheid in hooge mate het oppervlak beheerscht, moet deze dus ook grooten invloed hebben op de brandbaarheid.

Een verrassend resultaat heeft Bunte nog met andere proeven verkregen. Het ware zeer wel aan te nemen en het zou ook wel in de lijn van Koppers’ redeneering liggen, dat de brandbaarheid van cokes afhangt van de hoeveelheid nog aanwezige vluchtige stoffen. Halfcokes, die nog veel vluchtig bevat, zou hieraan hare gemakkelijk-brandbaarheid te danken hebben. Dit blijkt echter niet de oorzaak te zijn. Van een bij lage temperatuur gefabriceerde* halfcokes was de ontbrandings-temperatuur49s°. Daarna werd er een ander deel van hetzelfde monster eenige uren in een stikstofstroom gegloeid op 800° C., ten einde de aanwezige vluchtige stoften te verdrijven. De ontbrandings-temperatuur was nu 410", dit is practisch geen verschil, na een zoo ingrijpende bewerking. De bij de bereiding eenmaal vastgelegde structuur beheerscht dus de brandbaarheid en niet de vluchtige stof of de verhitting, die later nog plaats heeft.

Fischer is tot een opvallend gelijkluidend resultaat gekomen, niet door de ontbrandingstemperatuur in lucht te bepalen, doch geheel langs den weg der COj reductie, die ook Bunte ten deele volgt. Hij bepaalt de brandbaarheid door de temperatuur te meten, waarbij voor verschillende cokestypen de reactie COy C->2 CO merkbaar inzet, dus de cokes in koolzuur gaat verbranden.

In fig. 10 zijn de resultaten grafisch uitgebeeld; op de X as de temperatuur, op de Y as de CO toename per 10 minuten in c.c. De verschillen zijn zeer duidelijk, houtskool begint het eerst in CO2 te „branden”, dan volgen halfcokes en cokes uit anthraciet bereid en veel later eerst de cokes uit den cokesoven. Vervolgens werd een ander deel der zelfde brandstoffen op hooge temperatuur, namelijk op 1100° C. gegloeid, (de houtskool bijvoorbeeld was oorspronkelijk bij 500° C. bereid) en nu opnieuw het reductievermogen t. o. van CO'_< bepaald. Dit is in fig. 11 afgebeeld, waaruit blijkt dat de begintemperatuur van ontbranding practisch door dit gloeien geen verandering heeft ondergaan.