Voorschriften betreffende kwaliteitseischen bij kolenleveranties.

bewerkt naar een voordracht door ir. F. C. WiRTZ CzN. voor de ajdeeling Noord-West . van de Vereeniging van Gasfabrikanten.

Aan den koleninkoop op kwaliteit zijn moeilijkheden verbonden, waarvan het goed is, dat ze onder de oogen worden gezien.

Al is het niet te verwachten, dat eene eenvoudige bespreking in deze vergadering de oplossing zal brengen, dan is het toch ongetwijfeld van veel belang deze kwestie te behandelen, aangezien met goeden wil wel degelijk eene oplossing zal kunnen worden gevonden.

Het is begrijpelijk, dat men er toe is gekomen op de kwaliteit van de grondstof te letten bij de gasfabricatie, daar niet elke steenkool voor dat bedrijf geschikt is en de financieele resultaten afhankelijk zijn van de kwaliteit der toegezonden steenkolen.

De waarde van de steenkool voor de gasfabrieken toch wordt bepaald:

I. door de producten, daaruit verkregen en wel voornamelijk cokes en gas (teer, ammoniak, sulfaat, zwavel en cyaanverbindingen worden een oogenblik stilzwijgend voorbijgegaan);

11. door de kosten en moeite, waarmede deze producten worden verkregen.

Bij de hoofdproducten maakt men onderscheid tusschen kwaliteit en hoeveelheid en houdt deze beide factoren in het oog.

Zoo zal o.a. bij de gewone destillatie het gas een calorische waarde moeten bezitten van 5200 tot 5500 cal., terwijl de kwaliteit van de cokes geen aanleiding mag geven tot breuk, waardoor de verkoopbaarheid zou kunnen worden geschaad.

Het spreekt van zelf, dat voornamelijk ter wille van de verkoopbare cokes het aschgehalte binnen zekere grenzen moet worden gehouden.

Levert een gasfabriek alleen cokes af als brandstof voor kachelverwarming, dan kan de aard van de cokes worden beoordeeld uiteen laboratoriumproef. Hiervoor verhit men 1 gram kool in een kroesje op hooge temperatuur gedurende een vastgestelden tijd. Eene andere beoordeeling, in hoeverre de kwaliteit van de kolen het afleveren van goed bruikbare cokes niet in den weg staat, is te verkrijgen door de bepaling van het aschgehalte. De kwaliteit en de kwantiteit van het gas zijn niet langs een-

voudigen weg te vinden, waarom men dan ook in de practijk er van afziet deze grootheden te bepalen.

Om echter toch een afdruk te krijgen, neemt men als waardemeter het gewichtspercentage, dat men van een kolenmonster overhoudt, wanneer men er het gem. percentage cokes en water van aftrekt. Men noemt dit getal het cijfer der vluchtige bestanddeelen en houdt het tusschen 24 0/q en 36 met het oog op een voldoende gas- en cokesproductie beide.

Ik wijs er nog terloops op, dat het gehalte vluchtig wel een indruk kan geven van de te verwachten gasproductie van de steenkool, doch dat dit beeld uit den aard der zaak gebrekkig zal zijn.

Het feit alleen dat het getal, dat het vluchtig in gewichtsprocenten aangeeft in dezelfde buurt ligt als het aantal geproduceerde M 3. gas per 100 K.G. kolen bij droge destillatie, bewijst reeds, dat bij de laboratorium-bepaling stoffen als voor de gasvorming van waarde worden beschouwd, welke in de practijk geen waarde hebben voor de gasproductie zelf.

Naast de eischen voor het vluchtig moet worden gesproken over de eischen, welke kunnen worden gesteld aan het asch- en watergehalte.

Het aschgehalte van de cokes staat in een zeker verband tot dat van de kolen door het gewichtsverlies, dat de kolen ondergaan bij destillatie.

Neemt men aan, dat dit gewichtsverlies gemiddeld 30 0/o bedraagt, de cokes dus 70 0/o gewicht heeft van de steenkool, dan zal, wanneer men het percentage asch in de cokes niet hooger wil hebben dan 15 0/q, de steenkool niet meer dan 10—11 O/o asch mogen bevatten.

Wanneer echter een gasfabriek zich speciaal op zijn kwaliteit cokes gaat toeleggen, moeten deze getallen van zelf kleiner worden.

Wat het watergehalte betreft, doet men verstandig, als men daaromtrent iets wil voorschrijven, het percentage zoo dicht mogelijk te nemen bij dat, hetwelk de kool, aan de dampkringslucht liggend, vasthoudt. Voor gaskool bedraagt dit 5 a 6 ü/q.

Wanneer men bij den koleninkoop bepa-