een vermindering in petroleumverbruik gebracht heeft en daarmede tevens een groote daling heeft teweeggebracht in het aantal slachtoffers van woningbranden door petroleum.

Sluit men verder het aantal gasvergiftigingen door vrijen wil uit, dan bleef er slechts zulk een klein aantal ongevallen over, dat men het zoogenaamde kooloxydegevaar als zeer gering kon betrachten.

Geen wonder dan ook, dat deze enquêtecommissie haar conclusie aldus formuleerde, dat het niet noodig, noch wenschelijk is om eenige beperking voor te schrijven in bet kooloxydegehalte van gas, dat voor huishoudelijke doeleinden wordt afgeleverd.

De storm, die enkele bladen en eenige buitenstaanders in Engeland hebben trachten te ontketenen, is dus gebleken een storm in een glas water te zijn.

Onder het ter beschikking staande officiëele statistische materiaal, dat op kooloxyde betrekking heeft, noem ik allereerst het Engelsche „Memorandum on Carbon Monoxide Poisoning in factories”, uitgegeven in 1921 door het Factory Depnt. van het Engelsche Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Dit statistiek overzicht maakt een volkomen onderscheid tusschen de verschillende bronnen van het kooloxyde, dat de ongevallen veroorzaakte en loopt over twee vijfjarige periodes nl. 1908—1912 en 1913—1919 (van 1915 en ’l6 waren geen cijfers beschikbaar).

De cijfers tusschen haakjes geven het doodelijk verloopende aantal ongevallen aan, welke in het eerste cijfer inbegrepen zijn.

In de eerste plaats zien wij dus, dat bet aantal ongevallen door stadsgas veroorzaakt slechts 18,6 resp. 15,6 bedraagt van het totale aantal door kooloxyde in gasvorm teweeggebracht; de gasindustrie kan daarom alleen voor deze percentages worden verantwoordelijk gesteld. Wanneer wij ook dit onder-

deel nog weer eens gaan ontleden, dan leert de statistiek, dat van de 56 gevallen met 13 dooden er in het geheel 19 gevallen met 11 dooden op gasfabrieken zelf voorkwamen en de overige 37 met 2 dooden in het gewone bedrijf van andere fabrieken. Dat het gevaarspercentage op gasfabrieken zelf zoo hoog moet voor een deel aan oorlogsomstandigheden worden geweten, ongeschoold personeel en weinig gelegenheid tot reparaties van beschadigd gasfabrieksmaterieel. De ongevallen met stadsgas in gewone fabrieken zijn veroorzaakt door defekte gasbranders, door slechtwerkende verwarmingstoestellen en door onvoldoenden afvoer bij moffelovens, droogovens en andere industrietoestellen.

Ik zelf kan uit deze cijfers niet anders dan tot een betrekkelijke gevaarloosheid van het stadsgas concludeeren, want wanneer men in vol oorlogsbedrijf, toen er onafgebroken gejakkerd werd om oorlogsmaterieel te vervaardigen en de met gas gestookte industrieovens nimmer rust hadden, wanneer onder dergelijke omstandigheden het aantal ongevallen in het particuliere bedrijf zoo relatief laag is, dan mogen wij wel van een betrekkelijke gevaarloosheid spreken. Een zeer mooi stuk statistiek van eigen bodem, hebben wij in de „Mede. deelingen uit de Geneeskundige Statistiek der Rijksverzekeringsbank” door dr. Brocx.

Soort van gas 1908—12 1913—19 Generatorgas, watergas, | Mondgas, Zuiggas | 119 (11) 114 (12) Hoogovengas 110 (17) 112 (24) Gassen van cokesovens, kalkovens enz. . . . 28 (7) 77 (10) Stadsgas 59 (5) 56 (13) Totaal . . 316 (40) 359 (59)

Ook deze controleerende geneeskundige beschrijft een tienjarige periode nl. van 1909 tot 1918. In die tien jaren kwamen op fabrieken en werkplaatsen 741389 ongevallen voor, onder welke slechts 202 gevallen van gasvergiftiging. Van deze 202 gevallen waren slechts 55 gevallen door kooloxyde veroorzaakt, de rest werd door allerlei gassoorten, zooals benzinedamp, chloorgas, ammoniakgas, moerasgas enz. teweeggebracht. De 155 ongevallen met kooloxyde hadden 17 dooden ten gevolge.

Dr. Brocx verdeelt nu verder de kooloxydevergiftigingen in vijf groepen, te weten: I. Mijnongevallen. 11. De gevallen veroorzaakt door kachels of open vuren. 111. De gevallen voorgekomen bij motoren. IV. De gevallen op fabrieken, kalkovens enz. V. De door stadsgas veroorzaakte gevallen.

Groep 1 gaf 11 ongevallen met 3 dooden. Groep II gaf 15 getroffenen onder welke niet minder dan 8 dooden en 1 blijvende invalide voorkwamen. De meeste kwamen voor in scheepskajuiten.