De motorenéroep gaf 23 ongevallen, van welke 3 met doodelijken afloop, alle veroorzaakt door ontwijken van CO houdende afblaasgassen in de slecht geventileerde motorruimte.

De IVde groep vertoonde 23 ongevallen, onder welke wij aantreffen bedwelmingen bij het uithalen van sintels, bij het ketelbikken, in de machinekamer, bij kalkovens enz. Twee gevallen waren doodelijk.

Groep V is de groep, voor welke de gasindustrie mag worden geacht. Zij doet over die tien jaren 79 ongevallen zien onder welke 2 doodelijke.

Over de verschillende jaren verdeeld worden deze cijfers:

1909 5 ongevallen w.o. 1 doode. 1910 3

1911 3

1912 3 1913 9

1914 6

1915 12 1916 18 „ w.o. 1 doode.

1917 13 1918 7

Terecht trekt de heer Brocx uit deze cijfers de conclusie, dat ondanks de stijging van het percentage watergas in het stadsgas, dit gas met het oog op het leven, intusschen blijkbaar niet gevaarlijker geworden is. Ook is afzonderlijk nagegaan in hoeverre het gasbedrijf zelf gevaren biedt voor het personeel. Van de 79 vergiftigingsgevallen met stadsgas bleken 58 met het gasbedrijf in verband te staan.

Deze 58 gevallen kunnen als volgt verdeeld worden:

Reparatie van leidingen . . 18

Afsnijding van leidingen . . 14

Gaten boren in leidingen . 14 (1 doodelijk) Reparatie op de gasfabriek . 7

Lek zoeken 6.

Uit deze cijfers blijkt, zegt dr. Brocx, dat de werkzaamheden in het gasbedrijf geen bijzonder ongevallengevaar opieveren en dat ook de gevolgen, indien er een vergiftiging ontstaat, niet zeer ernstig zijn. Nu zijn dit cijfers voor zoover zij op het bedrijfsleven betrekking hebben.

Bij het Centraal Bureau voor de Statistiek waren gedurende hetzelfde tienjarige tijdvak

480 doodsgevallen aan gasvergiftiging genoteerd. Hiervan waren 93 gevallen van zelfmoord, terwijl in 147 gevallen vrouwen werden vergiftigd. Er blijven dus 240 gevallen over. Nu vraagt Dr. Brocx, en wij zijn het volkomen met hem eens, dat indien de statistiek der R.V.B. op 25 dooden slechts 2 telde, die bepaald aan stadsgas moeten geweten worden, het zoo waarschijnlijk is of van die 240 doodsgevallen een groot deel aan stadsgas moet geweten worden. Hij meent van niet en ook wij huldigen de opvatting, dat bij die 240 doodsgevallen het verhoudingsgetal ten laste van stadsgas zeker niet hooger zal zijn dan bij de bedrijfsongevallen, zoodat wij in die tienjarige periode hoogstens een totaal van 20 slachtoffers op rekening van het stadsgas stellen. De rest moet dan aan de talrijke andere wijzen van gasvergiftiging worden toegeschreven, die zich in het moderne leven voordoen.

Nu verwacht de geneeskundige R.V.B. eenig meerder licht in deze zaak door de enquête, die van wege den Centralen Gezondheidsraad in zake kooloxydevergiftiging wordt ingesteld. Ik help hem wenschen, dat zijn wensch vervuld worde, doch vrees van niet. Want de wijze, zooals de commissie is samengesteld en de wijze, zooals zij hare werkzaamheden inluidt, getuigt niet alleen van een eenzijdige behandeling dezer zaak, doch ook van een vrij groote dosis vooringenomenheid. Uit de publicatie van dr. Cohen Tervaert valt m. i. niet anders te lezen, dan dat de gasindustrie op stelselmatige wijze en met groote zorgeloosheid de gasverbruikers aan acute of chronische kooloxydevergiftiging blootstelt en dat het aantal chronische gevallen grooter is dan men denkt, omdat in de klinieken blijkt hoe veel er menschen met een kooloxydegehalte in het bloed rondloopen. Om hiervoor bewijsmateriaal te verzamelen, wordt dan een oproep gedaan aan alle geneeskundigen in den lande, om bloedmonsters van patiënten aan den Gezondheidsraad op te zenden. Zooals men ziet spreekt uit dergelijke publicaties geen objectiviteit, die onbevooroordeeld onderzoek mogelijk maakt. Reeds daardoor is in de eerste publicatie het aantal blunders allesbehalve gering.

Om uit het aantal gevallen, dat er in bloedmonsters kooloxyde wordt aangetroffen, tot de relatieve gevaarlijkheid van stadsgas te besluiten strijdt met alle regelen van ernstig onderzoek