Verkiezing van: een voorzitter;

twee respectievelijk drie bestuursleden; een lid van de Commissie tot Beheer van het Ondersteuningsfonds,

een lid van de Commissie van Advies, enz. (Kolen-Commissie).

twee leden van de Commissie voor het Fittersexamen.

een lid van de Commissie van Advies inzake het Propagandavraagstuk. een lid van de Commissie van Redactie.

De Voorzitter. De stemming zal plaats hebben vóór de pauze,

Voordracht van den heer J. G. van Niftrik Jr.; Over salarissen voor, tijdens en na den oorlog.

Inleiding. In 1914 leefden wij onder oeconomische omstandigheden die zich rustig hadden kunnen ontwikkelen, en die onder den invloed van de, in aanzien en macht toenemende democratie, het arbeidende deel der natie meer en meer ten goede kwamen, zoodat de levensomstandigheden van ambtenaren en werklieden gunstig afstaken tegen die van een halve eeuw tevoren.

Toch waren salarissen en loonen van dien aard, dat men moest leven van de hand in den tand, dat men niet voldoende kon overhouden om een eenigszins belangrijke reserve te kweek en, een appeltje voor den dorst, een kapitaaltje dat men zou kunnen aanspreken in moeilijke tijden.

Toen dus de oorlog begon, en daarmede de crisis, met haar uitermate hooge prijzen voor voedingsmiddelen en kleeren, kwamen ambtenaren en werklieden bijna terstond in een uiterst moeilijken toestand, en wel zoodanig, dat slechts dadelijke salaris- en loonsverhooging hen voor ondergang kon behoeden.

Deze verhoogingen lieten echter menigmaal op zich wachten; sommige werkgevers gingen zelf gebukt onder den druk der tijden, andere werkgevers hadden bezwaar tegen loonsverhoogingen omdat zij vreesden dat daardoor een blijvende last op hun bedrijf zou worden gelegd, en voor verhoogingen van ambtenaren en werklieden in overheidsdienst, was herziening van reglementen en verordeningen noodig.

Allerwege in den lande ontstonden dan ook conflicten tusschen werkgevers en werknemérs, wanneer werkgevers onwillig waren om aan redelijke eischen te voldoen, of wanneer werknemers, gebruik makende van de onrustige stemming onder de bevolking, onredelijke eischen trachten door te zetten.

Maar zelfs daar, waar men aan beide zijden niets liever wilde dan redelijkheid, was deze moeilijk te betrachten, immers de statistische cijfers, waarop een behoorlijke belooning kon worden berekend, werden eerst eenige maanden later bekend dan dat de vermeerdering van de duurte was ingetreden, en voor het tijdperk 1914^—1917 ontbraken zij geheel.

Tenslotte werden in de meeste gevallen dan toch belooningen toegekend, die voldoende waren om de duurte te bestrijden.

Toen echter in September 1920 de grootste duurte was bereikt en de index-lijn allengs begon te dalen, onstonden conflicten tusschen werkgevers en werknemers over de verlaging der loonen.

De onwelwillende werkgevers, en ook de werkgevers die zelf den druk der tijden zwaar voelden, waren er het eerst bij om de loonen te verlagen, maar weldra kwam er een algemeen gevoel dat het toch tijd werd om nu eens aan verlaging van belooning te gaan denken.

De slachtoffers zelven, de ambtenaren en werklieden voelden maar al te goed dat de tijd nog niet was gekomen, maar deze deden over het algemeen niets anders dan protes-