teeren, althans mij is geen enkel betoog, geen enkele berekening bekend, op grond waarvan eenige ambtenaars- of werklieden-vereeniging de salaris- of loonsverlaging afwees.

In de Vrijz. Democraat van 9 April 1921 wees ik reeds op de noodzakelijkheid om een systeem van verlaging van salarissen en loonen te ontwerpen, en gaf ik zelf een stelsel in overweging, maar de zaak vond niet de minste weerklank, zelfs van de zijde der Redactie ernstige bestrijding, en weder op de laatste Algemeene Vergadering van den Vrijz. Deni. Bond te Amsterdam heb ik er op gewezen dat men, om met vrucht het verlagingssysteem der Regeering te kunnen bestrijden, men zelf een logisch stelsel zou moeten uitwerken, want dat protesteeren alleen niets helpt.

Uit den gang van zaken blijkt inderdaad, dat protesteeren onvoldoende is, want bij het Rijk, bij de Provincies, bij tal van Gemeenten heeft men verlaagd, soms verlaagd op de meest onoordeelkundige wijze, en men zal doorgaan met verlagen, nog onbillijker dan men reeds gedaan heeft, tenzij een systeem wordt aangenomen, waarvan een ieder de billijkheid inziet.

Het systeem dat ik in overweging geef, heeft tot grondslag, de betaling van salarissen en loonen zoodanig te regelen dat ambtenaren en werklieden hun levenswijze van 1913 op denzelfden voet kunnen voortzetten.

Bij die ambtenaren en werklieden echter, wier positie sedert 1913 een wezenlijke verandering heeft ondergaan, heb ik aan de hand van later aangenomen verordeningen, de nieuwe positie in aanmerking genomen.

Uitdrukkelijk wijs ik er op, dat door mij geen nieuwe regeling van salarissen en loonen wordt voorgesteld, maar dat door mij slechts de consequenties van de bestaande regelingen worden berekend.

BETALING VAN SALARISSEN EN LOONEN IN DE NAASTE TOEKOMST.

Eenige algemeene opmerkingen over Salarissen en Loonen.

In het vijf-en-twintig-jarig tijdperk, dat den oorlog vooraf ging, hadden salarissen en loonen zich bewogen langs een langzaam stijgende lijn. Een der voornaamste redenen voor die toenemende loonen. was wel de algemeene erkenning van de noodzakelijkheid om de volkshuisvesting te verbeteren.

Bestond voorheen een arbeiderswoning gewoonlijk uit één vertrek, dat tegelijkertijd diende tot woonkamer, tot keuken en tot slaapkamer van het geheele gezin, allengs werden deze vervangen door woningen van vier vertrekken, zijnde een woonkamer-keuken, een slaapkamer voor de ouders, een voor de jongens en een voor de meisjes.

Uit de mij ten dienste staande statistieken, blijkt, dat de loonen der arbeiders van 1889 tot 1914 gestegen zijn met 25 %, of juist 1 % van het loon van 1889 per jaar; een vakarbeider, die in 1889 een weekloon had van ƒ 12, was in 1914 geklommen tot ƒ 15.^—•, het weekloon der sjouwerlieden steeg in diezelfde periode van ƒ B. tot ƒ 10.—.

Gedurende datzelfde tijdperk stegen de salarissen der kleinere ambtenaren met 1,5 tot 1,7 % van het salaris van 1889 per jaar.

Ware de oorlog, ware de crisis niet gekomen dan zou deze kleine stijging van salarissen en loonen zeker gedurende het tijdperk 1914—1924 wel zijn doorgegaan.

Van de belooningen der arbeiders en der kleinere ambtenaren in het tijdperk van 1889 ■ kan men over het algemeen wel dit zeggen, dat zij maar juist voldoende waren om de zeer bescheiden levenswijze dier lieden te bekostigen, maar dat daaruit onmogelijk een eenigszins belangrijke reserve kon worden gekweekt om daarvan abnormale duurte te bestrijden; vandaar dan ook dat wettelijke maatregelen in het leven zijn geroepen om hen te ontheffen van het geldelijk risico verbonden aan ziekte, ouderdom, ongelukken en invaliditeit.

Wat men onder een arbeider verstaat, is veel scherper begrensd dan wat men moet ver-