beheer in zijn geheel als van dat der verschillende zelfstandige bedrijven en diensten; vooris om de noodzakelijke, door de werking van artikel WAbis te loor gegane eenheid in regelingen en vormen te waarborgen en eindelijk om een streng en geregeld toezicht op het financieel beheer te verzekeren.

Genoemde Staatscommissie heeft bij haar verslag een ontwerp van wet aan de Regeering toegezonden, dat nagenoeg ongewijzigd door haar is overgenomen en aan de Tweede Kamer is ingediend.

Intusschen hebben Gedeputeerde Staten der onderscheidene provincies, op voorstel der griffiers, die over het vraagstuk van eenvormigheid van voorschriften, besprekingen voerden, volkomen gelijkluidende voorschriften betreffende de inrichting der begrooting en der rekening van inkomsten en uitgaven van de gemeenten vastgesteld. Deze voorschriften zijn in 1923 goedgekeurd bij Koninklijke besluiten. Zij zijn voor de eerste maal toegepast op den dienst 1924. Zij bevatten

ook regelen, veel uitvoeriger dan de vroegere, hierboven besproken, voorschriften van 1910, betreffende het financieel beheer der bedrijven.

Thans is bepaald wat onder bedrijven moet worden verstaan, dat voor elk bedrijf een afzonderlijke begrooting moet worden opgemaakt, dat zij moet worden verdeeld in twee afdeelingen, de eerste, welke alle baten en lasten, de tweede welke alle kapitaalsinkomssten en -uitgaven van het bedrijf bevatten. Verder zijn in de reken,ngsvoorschriften uitvoerige bepalingen opgenomen omtrent de samenstelling der rekening. Ten aanzien van bepaalde soorten van bedrijven is nog voorgeschreven wat in de verslagen dier bedrijven dient vermeld te worden.

Tot zoover de ontwikkeling van het financieel beheer der gemeentebedrijven.

In een volgend artikel hopen wij die voorschriften te bespreken en te onderzoeken in hoeverre zij voor de bedrijven, en in het bijzonder voor de gasfabrieken, van beteekenis zijn.

lETS UIT DE GESCHIEDENIS DER VASTE BRANDSTOFFEN.

Door D. J. W. KREULEN.

De oudste gegevens over het gebruik van vaste brandstoffen en wel van steenkool treft men bij de Chineezen aan, die haar behalve voor andere verhittingsdoeleinden, als stookmateriaal voor hun porseleinovens bezigden. Ook het briketteeren schijnt toen reeds bekend te zijn geweest, daar wordt opgegeven, dat de arme lieden het kolenstof verzamelden en het door gebruik maken van een bindmiddel in kogelvorm brachten. De aldus verkregen briquet werd voor verhittingsdoeleinden gebruikt. Wel schijnen hier de Chineezen de andere volkeren ver vooruit te zijn geweest, want pas veel later wordt in andere landen van speciale brandstoffen melding gemaakt, als men de verhitting door middel van hout buiten beschouwing laat.

Houtskool treedt dan vooral naar voren. Zoo kan uit de spreuken van Salomo (1015 975 V. Chr.) de conclusie worden getrokken, dat toentertijd reeds houtskool naast hout bekend was.

Ook een gedeelte der verdere eigenschappen van houtskool en van de destillatieproducten van hout was bekend, daar de architect Theodorus bij den tempelbouw in

b De doove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur, en een kijfachtig man om twist te ontsteken.

Ephese houtskool gebruikte om vocht aan te trekken, en de destillatieproducten voor het balsemen werden gebruikt.

In vroeger tijd deed verder de houtskool dienst als tandreinigingsmiddel, iets wat in later tijd de Britsche vrouwen nog veelvuldig toepasten.

Het gebruik van houtskool was de oplossing van de groote questie der kamerverwarming in de oudheid, toen nog geen deugdzame stookinrichtingen bekend waren.

De alleroudste methode was het eenvoudig ontsteken op den grond der kamer van een houtvuur. Spoedig daarop bracht men een gat aan in het dak, wat echter ook zeer onvoldoende hielp, met het oog op rookafvoer.

aan, de keuken flink hoog te maken. Een stap verder was het aanbrengen van een gemetselde vuurhaard. Zeer goed laat de toestand zich beoordeelen, als men denkt aan de door Augustus ingestelde vuurwachten, waaraan was opgedragen, vooral bij die huizen wacht te houden, waar bij feestelijke gelegenheden groote vuren werden ontstoken en waarbij dan de rook uit alle vensters naar buiten sloeg.

De re rustica I. C 6. Suetonius, Vita Octav. Aug. XXX. ( 120 n. Chr.).