Wat betreft de kosten van meter opnemen en inning, de menschen zijn toch onderweg. Ik geef toe, dat het iets zal schelen of er een paar meer of minder zijn, maar het contact blijft met die menschen bestaan en dat is ook wat waard.

De heer E. E. van Rhyn (Amersfoort).

Bij ons is voor muntgasgebruik vastgesteld een minimum gebruik en wel van 500 M®., als men ook gaslicht heeft, en van 350 M®., wanneer men electrisch licht heeft. Wanneer men niet aan dat verbruik toekomt, dan moet men betalen 2,5 cent per M®. voor de niet gebruikte hoeveelheid.

Op deze wijze wordt wat betreft de muntgasgebruikers zeer goed tegemoetgekomen aan het bezwaar, nedergelegd in vraagpunt 6.

De heer Dr. L. J. Terneden (Amsterdam).

M. D. V. Ik stel mij geheel op het standpunt van den heer van Mierlo: de kleine klantjes er op den koop toe bijnemen maar trachten om door een verstandige tarievenpolitiek en krachtige propaganda die kleine klantjes tot groote klanten op te kweeken.

De heer van Mierlo heeft ook gewezen op het bekende verschijnsel, dat de personen die des zomers nog wel eenigszins draaglijke klanten zijn, in den winter zeer kleine klanten worden. Die categorie van gebruikers heb ik te Amsterdam trachten te winnen door het vastrechttarief, waarmede propaganda is gemaakt voor het gebruik van gas ten behoeve van verwarming. De eerste winter is voorbij, Zoodat de gegevens betrekkelijk nog beperkt zijn; maar het effect, dat er mede bereikt is, is toch zeer duidelijk. Wij hebben 2700 vaste contracten afgesloten voor verwarming. Dit is voor een eersten winter niet onaardig.

Wij hebben eens nagegaan wat die 2700 gebruikers in den vorigen winter verbruikt hebben en wat in den laatsten winter. Deze 2700 gewone gasgebruikers gebruikten in den winter 1923/1924 1.150.000 ten gevolge van onze propaganda voor het gebruik van gas voor verwarmingsdoeleinden hebben zij in den daarop volgenden winter gebruikt 2.100.000 M®. Dus een vooruitgang van bijna 100 %.

Verder hebben wij bij de muntgasgebruikers natuurlijk niet een groot aantal vaste klanten; dat is pas 300; maar juist bij die kleine gebruikers is het resultaat merkwaardiger. Die hadden in den winter 1923/1924

een gebruik van 60.000 M®. en dat is in den daarop volgenden winter opgeloopen tot 171.000 M®., dus bijna het drievoud.

Ik geloof, dat wij met een tarievenpolitiek als deze er het best komen.

De Voorzitter.

Ik geloof, dat dit onderwerp thans voldoende besproken is. Het is een zeer interessant onderwerp en wij zullen uit deze discussie onze leering getrokken hebben.

Ik wensch thans nog even in te gaan op hetgeen de heer Niermeyer zoo straks heeft aangevoerd als bezwaar tegen zijn eigen candidatuur en die van den heer Ochtman tegenover den heer van Oostrom Meyjes, die door de Afdeelingen candidaat gesteld is.

Het bestuur heeft de heeren Niermeyer en OcHTMAN niet candidaat gesteld uit een soort van animositeit, maar het heeft zich op dit standpunt gesteld dat, hoezeer het ook gaarne wil erkennen het nut, dat er onderling overleg in de Afdeelingen is ook omtrent de keuze van candidaten, het toch tenslotte alleen blijft een candidaatstelling. Alle leden zijn vrij om candidaten voor de bestuursfunctie aan te wijzen, maar daarnaast moet het bestuur volkomen vrij zijn en blijven om zijnerzijds candidaten aan te wijzen.

Nu is de argumentatie van den heer Nier-MEYER in dit opzicht onjuist, dat hij uitgaat van de premisse, dat het bestuur de candidaten der Afdeelingen eenigszins voorbijgaat. Dit is niet het geval geweest. Naast de heeren Niermeyer en Ochtman staat ook op de candidatenlijst de heer van Oostrom Meyjes als candidaat der Afdeelingen. leder lid is dus volkomen vrij om zijn stem naar eigen inzicht uit te brengen en wij wenschen daarop niet den minsten invloed uit te oefenen.

Er zit aan deze zaak geen persoonlijke kant. Het is niet noodig om daarop in te gaan. Het is alleen de quaestie, dat het bestuur gezegd heeft: wij willen naast den heer VAN Oostrom Meyjes nog 2 andere namen noemen en daarin laat het Reglement het bestuur volkomen vrij.

Het is naar aanleiding van deze gestie, dat ik in mijn openingsrede eenigszins heb aangeduid dat, wanneer men op dezen weg voortschrijdt, men dan krijgt een soort verkiezing, welke buiten de Algemeene Vergadering om gaat. Wil men dat, dan moet men aan de Algemeene Vergadering voorstellen om het Reglement zoodanig te wijzigen, zooals de heer Niermeyer dat in de verst uitgesproken consequentie heeft aangegeven, dat eigenlijk