gegeven om een dieper gaande kritiek op mijn studie te leveren en zulks kan mijnerzijds niet anders dan gewaardeerd worden. Het is echter jammer dat mijn kriticus zich niet eerst persoonlijk tot mij heeft gewend; wij waren het dan misschien over alles, maar zeker over veel eens geworden en hadden in het laatste geval de pennenstrijd kunnen beperken tot de punten waaromtrent we van meening bleven verschillen. Nu heeft de heer de Voogd juist dat waarom het in mijn studies vooral gaat in het geheel niet begrepen en heeft hij bovendien nog zooveel andere fouten gemaakt dat het werkelijk moeilijk wordt dat alles punt voor punt recht te zetten. Ik zal mij tot het allervoornaamste dienen te bepalen.

1) Als mijn kriticus met mij eens is dat een gperator zich niet in een evenwicht, doch in een stationaire toestand bevindt en dat een evenwichtstoestand iets anders is dan een stationaire, dan moet hij daaruit de consequentie trekken dat de leer van het evenwicht op een stationair systeem niet van toepassing is. Wanneer dus Neuhann gassamenstellingen vond, overeenkomende met die van het evenwicht, dan mogen we dit feit zeker niet ter zijde stellen. Ik deed zulks dan ook niet, de heer de Voogd verwijt mij dat ten onrechte. Ik heb er alleen op willen wijzen dat dit feit een oorzaak moet hebben die we nog niet kennen. Die oorzaak moeten we opsporen, maar we moeten nu niet plotseling gaan gelooven dat zich in een stationair systeem een evenwicht heeft ingesteld.

Op dit punt bevind ik mij in gezelschap van Haslam (Industrial and Engineering Chemistry 1924. pag. 782), die zich bewust is dat, hoewel constanten gevonden worden die aan een evenwicht doen denken, van werkelijk ingestelde evenwichten geen sprake is. Haslam spreekt dan ook van schijnbare evenwichten (apparent equilibria).

Het is waar dat Haslam meent de watergasreactie een overwegende rol te moeten laten spelen; in het door de heer de Voogd geincrimineerde artikel heb ik op goede gronden tneenen te kunnen aantoonen dat zulks niet jitist is. Mijn kriticus is het daarmee blijkbaar niet eens, maar daar hij geen enkel argument tegen deze stelling aanvoert, mogen wij zijn meening voor kennisgeving aannemen.

2) Over de kwestie of zich bij de verbranding van koolstof primair CO dan wel koolzuur vormt is een geheele literatuur. Dat men de door mij gegeven voorstelling van de verbrandingszone nu wel algemeen aanneemt is inderdaad juist, zooals ook de heer de Voogd bij voortgezette studie zal ervaren. Hij geeft dat feitelijk al toe wanneer hij zegt dat

mijn belangrijkste conclusie in dezen juist blijft, maar die conclusie zou niet juist blijven wanneer de heer de Voogd zich met de genoemde voorstelling niet kon vereenigen. Dat die voorstelling schematisch is, het spreekt vanzelf, de mathematische behandeling van vraagstukken kan slechts met schema's lukken. Over dat schema nu is men het wel eens, dat wilde ik slechts zeggen. De kwestie of primair CO dan wel koolzuur ontstaat is ten slotte slechts van secundaire beteekenis en van academischen aard. Het is op vele gronden waarschijnlijk dat de vorming van CO primair is. Daar dit gas zich echter onder in de verbrandingszone in gezelschap van vrije zuurstof bevindt, zal het onmiddellijk in koolzuur worden omgezet. In het mooie boek over generatoren van Trenkler, die door zijn lange ervaring beter van generatoren op de hoogte is dan de heer de Voogd en ik samen, kan men deze zienswijze bevestigd vinden.

3) Mijn kriticus meent dat mijn stelling had moeten luiden: het is mogelijk dat de reductie van koolzuur en waterdamp niet zoo ver komt als met het evenwicht overeenkomt; het is onmogelijk dat deze reductie vérder gaat.

Deze opmerking zou juist zijn wanneer ik een aanhanger van het watergasevenwicht geweest ware. Daar dit echter volgens mij geen rol van beteekenis spelen kan, luidt mijn stelling: daar het ontstaan van koolzuur en waterdamp niet uit de mogelijke evenwichten verklaard kan worden, moet men naar een andere verklaring van het ontstaan dezer stoffen zoeken.

Mijn ontkenning van de beteekenis van het watergasevenwicht is een van de hoeksteeneti van mijn beschouwingen. Daarop had de kriticus dus in de eerste plaats zijn aanval dienen te richten. Zooals reeds gezegd voert hij juist daartegen geen enkel argument aan. Hij vindt het alleen maar grappig dat ik schreef dat de koolzuurvorming zelfs bij 1000° nog maar zeer langzaam is, hoewel het hier bijna steeds temperaturen betreft boven de 1100°. Het is waar dat die snelheid, laat ons zeggen bij 1200° grooter zal zijn. Maar in een systeem met een bewegend gas, waarin de verandering in de gassamenstelling omgekeerd evenredig is met de gassnelheid, moet de reactiesnelheid zeer groot zijn om een waarneembare invloed op de samenstelling van het gas te kunnen uitoefenen. En het is voor een reactie die bij een zoo hooge temperatuur als 1000° nog slechts zeer langzaam verloopt niet waarschijnlijk, dat die snelheid bij 1200° zeer groot zal zijn. Niet alleen mij komt zulks voor, maar dit is de reden geweest waarom niemand