minder dan Haber en ook anderen hypothesen omtrent katalytische invloeden hebben opgesteld.

4) Wat de heer de Voogd over de beschikbare warmte schrijft is niet juist. In de eerste plaats heeft hij niet begrepen wat ik daarmee bedoeld heb, want deze warmte is niet, zooals hij schrijft: „eigenlijk de voor de reductie verbruikte warmte”. Hetgeen ik, in navolging van Johnson, de „beschikbare warmte noemde, is iets heel anders en een begrip dat in de moderne hoogoventheorie reeds gebruikelijk is. Dat neemt niet weg dat men iets anders natuurlijk ook beschikbare warmte noemen kan. Mijn kriticus begrijpt daaronder de warmtehoeveelheid die de reactie drijft: deze warmte heeft echter reeds een naam gekregen, n.l. de mijns inziens foutieve benaming van: chemische affiniteit. Is dan aan den heer de Voogd de beroemde vinding van zijn landgenoot van 't Hoff voorbij gegaan zonder eenig spoor na te laten?

Wanneer hij de moeite neemt om zijn kennis nog eens op te frisschen, waarvoor ik hem: „Die Chemische Affinitat” van Sackur ten zeerste kan aanbevelen, dan zal hij ook spoedig merken dat de door hem bedoelde warmtehoeveelheid'niet door de uitdrukking (T-Te) Xa kan worden voorgesteld. Maar hij zal ook bemerken dat de juiste uitdrukking daarvoor, berustende op den maximalen arbeid door het systeem verricht en dus alleen van toepassing op omkeerbare toestandsveranderingen, niet gelden voor de verbranding in een generator die toch zeker niet omkeerbaar zijn.

5) Het geheele artikel door toont mijn kriticus dat de invloed van de brandbaarheid van koolstof, de beteekenis van de warmteverliezen voor de generator-theorie en de theorie van de warmtecompressie hem onbekend zijn. Bovendien toont hij aldoor te weinig doordrongen van het verschil tusschen een evenwichts- en een stationairen toestand. Dit brengt dan allerlei misverstand teweeg. Zoo meent hij bijv. dat men bij de theorie van den generator de temperatuur niet naar willekeur kiezen kan, doch dat deze een gevolg is van andere factoren o. a. de mate van stoomreductie. Zonder twijfel kan men, bij overigens constante factoren de generatortemperatuur als functie van de stoomreductie berekenen, maar dat behoeft niet altijd zoo te zijn. Wanneer de brandbaarheid van de koolstof varieert, of de temperatuur van de verbrandingslucht verandert, kan men bij een constante stoomreductie, andere temperaturen krijgen. Al deze variaties had ik op het oog en achtte het daarom algemeener en juister uitgedrukt door te zeggen dat de ver-

brandingszone meer waterdamp kan splitsen bij lagere temj)eratuur. |

• Ik zal nu alle verdere onjuistheden niet op den voet volgen, maar wil nog een enkel woord wijden aan de eenvoudige oplossing die mijn kriticus van het weet te geven.

Hij maakt daarbij gebruik van een eenvoudige thermo-chemische berekening. Maar nu vraag ik den heer de Voogd in gemoede af of de wet van Hess nu wel opgaat voor een generator? Hij zal bij eenig nadenken toch wel tot de conclusie komen dat zulks niet het geval is. Ik zal dat hier nu niet in den breede aantoonen, doch alleen laten zien dat de oplossing van den heer de Voogd fout is. Toevallig komt zijn redeneering bij vochtige lucht aardig uit. Maar hij zette in zijn voorbeeld droge lucht inplaats van vochtige. Dan blijft zijn geheele redeneering onaangetast, de conclusie wordt dan echter onjuist, want we zouden ook dan bij hooge gastemperatuur minder caloriën moeten overhouden voor de verbrandingswarmte van het gas. Het omgekeerde is echter waar; bij droge lucht zal hooge temperatuur gepaard gaan met vollediger CO vorming, zooals niet alleen het onderzoek van Boitdouard, maar ook de praktijk van generatoren, hoogovens en kachels nog dagelijks leert. Door een verkeerde toepassing van de wet van het arbeidsvermogen wordt de zienswijze van den heer de Voogd zoo eenvoudig dat ze niet meer juist is.

In den tijd, verstreken tusschen het opstellen van dit artikel en het ontvangen van de drukproef, bereikte mij een overdrukje van het artikel „Reactions in the Fuel Bed of a Gas Producer” van Haslam, Entwisle en Gladding, dat door mijn kriticus aan het eind van zijn artikel wordt genoemd. Hij beweert dat dit geschrift bewijst dat de reacties in een generator niet zijn te verklaren zonder gebruikmaking van de reactie van het watergasevenwicht.

Nu vraag ik mij toch af of de heer de Voogd wel lezen kan. Dat artikel van Haslam c.s. blijkt inderdaad niet anders te zijn dan de experimenteele bevestiging van mijn theorie over de Dowsongenerator. Niet alleen dat de proeven dezer Amerikanen hebben aangetoond dat inderdaad de waterdamp in het onderste deel van de verbrandingszone niet wordt gesplitst, zooals ik voorspelde, maar bovendien blijkt hieruit dat Haslam zijn standpunt tegenover de beteekenis van het watergas evenwicht heeft moeten wijzigen. In de eigenlijke verbrandingszone, bestaande uit twee deelen, zooals die in mijn schema voorkomen, speelt nu ook bij hem het watergasevenwicht geen enkele rol meer. Hij neemt nu