OVER DE BEPALING VAN HET BAKKEND VERMOGEN VAN STEENKOLEN.

Door Ir. J. G. DE VOOGD.

Aangezien cokes het belangrijkste nevenvoortbrengsel der gasbereiding vormt, waarvan bovendien de gasfabriek zelf meestal weer de grootste verbruikster is, ligt het voor de hand bij de aanschaffing van steenkool deze te keuren op haar cokesvormende eigenschappen. De meest zekere manier is natuurlijk de proef-ontgassing in ten minste één bedrijfseenheid (retort of kamer). Het is echter niet eenvoudig zoo’n proeflading geheel dezelfde behandeling te geven als in het gewone bedrijf pleegt te geschieden, bijvoorbeeld wat aangaat het kleinmaken der kolen en de wijze van blussching der cokes. Bovendien is het in de praktijk vaak ondoenlijk om van iedere partij of elk partijtje aangevoerde kolen een proefontgassing te verrichten. Men heeft behoefte aan een eenvoudige proef, die een beeld geeft van de waarde van de steenkool als cokes-vormster, aan een bepaling van het bakkend vermogen.

Nu heeft het niet ontbroken aan pogingen om een bepaalde werkwijze hiervoor vast te stellen. D. J. W. Kreulen heeft hiervan een zeer verdienstelijk overzicht gegeven in Het Gas 1924, bl. 321 ■).

Gaat men echter de literatuur over dit onderwerp na, dan treft het, hoe weinig of met voorbeelden en getallen wordt aangetoond, dat de op de verschillende wijzen verkregen „bakcijfers” inderdaad een maatstaf zijn voor de hoedanigheid der cokes, welke men uit de onderzochte kolen in het bedrijf verkrijgt. Daar wij in de gelegenheid waren tenminste één methode met bedrijfsuitkomsten te vergelijken, leek het ons gewenscht, hieromtrent iets mede te deelen.

Voor de bepaling van het bakkend vermogen pasten wij aanvankelijk een methode toe, die sterk met die van Kreulen (zie aangehaald artikel) overeenkwam. Hij mengt kolen en zand in verschillende verhoudingen. Acht gmm mengsel wordt ontgast. Bij die verhouding, waarin het gevormde cokeskoekje van 10 c.M. hoogte plat neervallende op een houten tafel in niet meer dan drie stukjes uiteenvalt, is het criterium bereikt. Het bakcijfer wordt uitgedrukt in de gewichtsver-

') Aan den heer Kreulen ben ik trouwens dank voor verschillende raadgevingen betreffende dit onderwerp verschuldigd.

houding zand: kolen in het mengsel, dat een dergelijk „critisch” cokeskoekje levert. In de uitvoering weken wij eenigszins van Kreu-LEN af: we namen het zand iets fijner (tusschen B 20 en B 30), namen een porceleinen in plaats van een platina-kroes, dien wij in een moffeloven verhitten. Hoewel we de overtuiging hebben gekregen, dat het aldus verkregen bakcijfer wel eenig idee geeft van de waarde der steenkool als cokeskool, zijn wij toch niet geheel voldaan over deze werkwijze: Het criterium is niet scherp genoeg. Ook al doet men zijn uiterste best om het koekje „vlak” te laten neervallen, dan nog kan men voor de verrassing komen, dat een koekje, ontstaan uit 11 deelen zand op 1 deel koolpoeder in 4 stukjes uiteenvalt en één vyaarin de verhouding 13:1 bedraagt, nauwelijks in tweeën barst. Mede hierdoor is de bepaling zeer tijdroovend: eerst moet men zoeken, waar het bakcijfer ongeveer ligt en heeft men hieromtrent een vermoeden, dan moet men óp en óm dit ~vermoedelijke” getal tenminste zooveel bepalingen doen, dat toevalligheden buitengesloten zijn.

Yoor wien met deze moe!lokheden kenibi gemaakt heeft, gaat er zekere bekoring uit van die methode, waarbij een koekje gemaakt wordt van koolpoeder en zand in steeds dezelfde verhouding, welk koekje dan beoordeeld wordt, bijvoorbeeld door bepaling van zijn drukvastheid. Op dit beginsel berust de methode van den Belgischen ingenieur Meu-RiCE'). Daar de werkwijze in het genoemde artikel van Kreulen en ook in de tweede druk van het werkje van Prof. Waterman en Ir. Perouin volledig beschreven wordt, volstaan wij hier met even het principe aan te geven:

Men mengt 1 gram droog steenkoolpoeder met 17 gram gezuiverd zand, ontgast in porceleinen kroes in een moffeloven bij 800—900° C. (In een particulier schrijven noemde Ir. Meurice de tempraturen 900—1000° C.) laat afkoelen, bepaalt het gewicht van hetgeen bij het omkeeren van de kroes van het koekje loslaat (Meurice noemt dit „déchet”, we zullen dit vertalen door „gruis"), bepaalt

') Annales de Mines de Belgique Tomé XIX, bl. 625 C191_4). I

Asiiysen betrekking hebbende op het gasbedrij|| !en hiermee verwante industrieën, 2de druk, Dordrechti 11926, bl. 15. ' ,