verbruiker (hoe groot zijn onwetendheid ook is op ’t punt van gastoestellen) kan beletten om zulk een toestel te koopen en te laten installeeren. Daarna kan het evengoed slecht als goed aangesloten worden, te oordeelen naar de voorbeelden, die ik tegengekomen ben. Maar zelfs indien het toestel goed ontworpen en geregeld is moet het periodiek nagezien worden door een deskundige om zijn goede werking bij voortduring te verzekeren, en tenzij de stedelijke gasfabriek huis aan huis op onderzoek uitgaat om toestellen te ontdekken, waarvoor zij niet verantwoordelijk is, zal men dit niet bereiken.

Gij zult misschien vragen wat wij hiermee te maken hebben en waarom ik het hier bij gesleept heb. Hierop is mijn antwoord dat onze industrie te lijden heeft onder de fouten die op deze manier plaats vinden en dat daarom stappen gedaan moeten worden om te maken dat geen toestel tot den Verkoop wordt aangeboden tenzij het aan zekere eischen voldoet. Een goede voorbereiding hiertoe heeft reeds plaats gehad door zulke lichamen als de National Gas Council met zijn nauwkeurige beschrijvingen van kooktoestellen en geysers, naar daar kunnen we het niet bij laten. Mijn meening is dat er een even bindend onderzoek zou moeten plaats hebben van alle gastoestellen voor huishoudelijk gebruik (als gevolg waarvan het een of andere certificaat van geschiktheid uitgereikt zou kunnen worden voor ze wettig verkocht mochten worden) als van het gas zelf. Specificaties zijn alle wel goed, maar zij moeten lijden tot stereotype apparaten en het is duidelijk dat dit niet wenschelijk is. De grootst mogelijke individueele vrijheid moet blijven bestaan om alle types van toestellen te ontwikkelen, met de wetenschap dat, indien de resultaten een officieele maatstaf van efficiëntie en hygiene overschrijden, de ontwerper in staat zal zijn om voordeel in te oogsten voor zijn proefondervindelijk werk en zijn verbeteringen.

Indien toestellen gebruikt worden nadat ze nauwkeurig ontworpen, geplaatst en geregeld zijn is er alleen gevaar van de producten te vreezen waar de vlammen in aanraking komen met koude oppervlakken, in welk geval de mogelijkheid bestaat van de vorming van CO, dat aan de verbranding ontsnapt. Dit is vooral het geval bij geysers, want zij worden voortdurend aangevuld met koud water en verbranden betrekkelijk groote volumina gas in min of meer beperkte verbrandingsruimten. Het is ook, hoewel in mindere mate, het geval bij waschketels en circulators bij het begin van de verhitting. De mogelijkheid bestaat ook bij iedere kookplaat-

brander waarop een vat koud water staat, maar zonder twijfel wordt, tengevolge van de vrije toetreding van lucht, de verbranding gewoonlijk volledig aan den rand van het vat. Daarom lijkt het mij dat de wensch om pijpen te maken aan toestellen voor waterverhitting gebaseerd is op gezonde principes. Om een eind te maken aan deze uitweiding wil ik nog zeggen dat, hoe volledig de verbranding ook moge zijn, er altijd waterdamp gevormd wordt en indien er organische zwavelverbindingen in het gas zijn ook SOg. Een atmospheer die meer dan een gering percentage van dit laatste gas bevat kan een keelaandoening veroorzaken, terwijl in kleine, koude kamers het eerste (HgO damp) niet alleen een onaangename vochtigheid veroorzaakt, maar ook heel gauw het papier los zal weeken van behangen kamers, of zal condenseeren en afloopen van de muren van gewitte of geverfde kamers.

Proeven over neerslaan.

Terugkomende op de kwestie van schoorsteenpijpen kan ik eenige belangwekkende proeven meedeelen over het onderwerp van neerslaan. Bij deze proeven werd een luchtstroom dwars over een buis geleid onder verschillende hoeken en met verschillende belemmeringen, die daken en muren moesten voorstellen onder verschillende hoeken met en afstanden van de buis. Men vond dat de kritieke hoek tusschen de windrichting en de as van de pijp 120° was. Bij iedere kleinere hoek was er altijd trek in de koude buis, tengevolge van de A. F. die veroorzaakt werd door ’t strijken van den wind langs de opening van de buis. Bij hoeken grooter dan 120° was er altijd een benedenwaarts gerichte stroom. Indien het een of andere beletsel geplaatst werd achter de buis, zooals bijv. een tweede buis, hetgeen in de praktijk voorstelt 2 schoorsteenpijpen dicht bij elkaar, dan werd de neergaande stroom vermeerderd of de trek verminderd. Het is niet moeilijk om zich bij het gebouw, voorgesteld in fig. 3, een windrichting te denken, die gericht is tegen de schoorsteenen of pijpen van het kleinere gebouw onder een hoek, die groot genoeg is om niets dan neerslaan te veroorzaken. Indien er schoorsteenen of pijpen dicht bij elkaar waren dan zou de naar beneden gerichte stroom duidelijker uitkomen in die welke het dichtst bij den wind was en zou klaarblijkelijk nog weer naar voren komen indien de voorste tevens de laagste was.

Verdere proeven toonden aan dat er ook een kritieke hoek van het dak was, die onge-