werk en al zou deze de opstijging niet heelemaal te niet doen door volledige afkoeling tot de producten zwaarder werden dan lucht, dan zou toch het metselwerk zoo doortrokken worden met water dat er schade zou worden toegebracht aan versieringen. Ik voeg hier aan toe dat het, tengevolge van zijn koude en vochtigheid, veel moeilijker is om bij een volgende gelegenheid opstijging te verkrijgen in een schoorsteen, die zoo met water gedrenkt is. Dat deze last meer op den voorgrond treedt bij een gaskooktoestel dan bij een gaskachel kan men zich makkelijk verklaren. In de eerste plaats is de nuttige warmte in de afgassen van het eertsgenoemde voor een bepaald gasverbruik kleiner omdat het nuttig effect hooger is, d.w.z. dat een grootere hoeveelheid van de warmte die ontwikkeld wordt bij de verbranding van het gas afgegeven wordt aan het toestel dan aan de radiatoren van een gaskachel. En bovendien verlaten de producten het kooktoestel op een lagere temperatuur dan zij de radiatoren verlaten, ofschoon de werkelijke temperatuur bij welke zij den schoorsteen binnentreden afhangt van de mate van verdunning met lucht. Misschien is echter nog belangrijker het feit dat de meeste kooktoestellen op hun gasverbruik gecontroleerd worden en slechts een gedeelte van het volle verbruik noodig hebben als zij lager gesteld worden, en in een anders onverhitten schoorsteen moeten afkoeling en condensatie wel plaats hebben. Uit den aard der zaak zullen lange schoorsteenen lastiger zijn dan korte en ik moet zeggen, dat, naar mijn meening, de gasambtenaren in een groote stad met hooge gebouwen wel meer last van deze gebreken zullen ondervinden dan diegenen, wier werk hen slechts in aanraking brengt met kleinere gebouwen.

Als men te doen heeft met een schoorsteen, die niet goed werkt is het raadzaam om eerst uit te maken aan welk gebrek hij lijdt. Dit is gewoonlijk een eenvoudige kwestie daar trage schoorsteenen, of schoorsteenen met een werkelijke benedenwaarts gerichte trek, altijd in dien toestand verkeeren, terwijl een, die te lijdeti heeft van neerslaan bij een zekere windrichting, slechts bij tusschenpoozen verkeerd werkt. Het geneesmiddel voor beide gebreken kan in één zin uitgedrukt worden: „Houd den schoorsteen warm”, maar de middelen, die men moet aanwenden om dezen toestand te bereiken, zijn niet geheel dezelfde.

Laat ik eerst het neerslaan afhandelen. Een onderzoek van den mond van den schoorsteen kan uitmaken dat er de een of andere belemmering in de buurt is, die den wind, wanneer die uit een bepaalde richting komt.

naar beneden doet afwijken. Het kan zijn dat het eenige noodige is om den uitlaat te verhoogen en dien boven den tegenwerkenden invloed te brengen. Dit middel zou kunnen helpen waar een hoogere uitlaat of een andere verhooging er onmiddellijk achter is. In een toestand zooals in fig. 3 aangegeven is, waar het neerslaan veroorzaakt wordt door een grooter gebouw aan de windzijde, kan een eenvoudige kegel voldoende zijn om de naar beneden gerichte luchtstroom van den mond van den schoorsteen af te wenden, ofschoon ook in dit geval, wanneer de uitlaat niet ver boven het dak uitsteekt, het raadzaam kan zijn om de uitlaat te verplaatsen rot boven de zone van dynamische druk, die

Fig. 5.

veroorzaakt wordt door het botsen van de neerslaande luchtstroom op het dak.

Tot nu toe zijn de middelen meer gericht op voorkomen dan op genezen. Indien zij zonder resultaat blijven en de uitlaat niet beschermd kan worden tegen neerslaan of buiten diens invloed geplaatst kan worden, dan blijven er nog andere middelen over om te probeeren. Deze bestaan daarin dat men den schoorsteen boven het dak geheel verwijderd en vervangt door een eind pijp van plaatijzer, dat vastgemaakt wordt in een plaat die overigens het boveneinde van den schoorsteen geheel afsluit. De pijp eindigt aan den bovenkant in een kegel en steekt zoover boven de plaat uit als noodig is om die te brengen buiten den invloed van neerslaan op de plaat.