Van de krachtens art. 23 aan zegelrecht onderworpen stukken zijn er meerdere, die bij art. 32 weer van zegelrecht zijn vrijgesteld.

Van belang zijn vooral de vrijstellingen vermeld onder I°, 2°, 3°, 4°, 6°, 7°, 9°, 15°, 19° en 29° van art. 32, eerste lid.

Bij de vrijstelling onder 2° is, evenals bij die onder 3° en 4° genoemd, uitgegaan van het beginsel, dat geen belasting moet geheven worden van stukken, welke alleen opgemaakt worden om te voldoen aan wettelijke voorschriften, in het algemeen belang gegeven.

Onder art. 32, eerste lid, onder 2° vallen – volgens de memorie van toelichting – ook de vergunningen om iets niet te doen, waartoe men anders verplicht zou zijn, b.v. uitstel van militaire dienst. Deze bepaling dient in ruime zin te worden opgevat en de vrijstelling kan ook worden toegepast, indien de vergunning moet worden gevraagd krachtens een Koninklijk Besluit, een gemeente-verordening of een ministeriële resolutie (P.W. 11143).

Door het bepaalde onder 4° zijn vrijgesteld van zegel verschillende stukken, opgemaakt ter voldoening aan of ter uitvoering van verschillende bepalingen, o.a. der armenwet, drankwet, woningwet enz., terwijl tot de onderwerpen van publiekrecht o.m. ook het strafrecht gebracht moet worden.

Wat akten van aanstelling betreft, wordt nog opgemerkt, dat de administratie zich op het standpunt stelt, dat de zegelwet hiervoor een afzonderlijke regeling bevat. De zegelplicht is neergelegd in art. 23, 1° en 2°; deze is algemeen en niet afhankelijk gesteld van de vraag, op welke grond de aanstelling is uitgereikt. De uitzonderingen op de vorenstaande regel zijn vervat in art. 32, eerste lid, I°, letters a-d, waar alle gevallen zijn opgesomd, waarin vrijstelling van zegelrecht wordt genoten. Bij P.W. 13196 is b.v. beslist, dat voor de schriftelijke aanstelling, welke ingevolge art. 11 van het algemeen rijksambtenarenreglement aan alle rijksambtenaren moet worden uitgereikt, géén beroep kan worden gedaan op art. 32, eerste lid, onder 4°, en dat deze stukken dus naar art. 32, eerste lid, onder I°, beoordeeld moeten worden. Een zelfde gedragslijn zal dus b.v. aangelegd moeten worden bij het uitreiken van aanstellingen ingevolge art. 27 der pensioenwet 1922 en voorschriften van gemeentelijke ambtenarenreglementen. *

4. Akten van arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht zijn in beginsel zegelplichtig conform art. 23, 12° der zegelwet. In de particuliere sfeer zijn ze vrij van zegel ingevolge het tweede lid onder letter a van art. 32 der zegelwet; in de overheidssfeer zijn ze o.i. alleen din vrij van zegel, indien art. 1637 ij van het Burgerlijk Wetboek, conform art. 1637z van dit wetboek, op de dienstbetrekking van toepassing is verklaard. Zie ook P.W. 11550.