Het raadsbesluit daartoe zal dus, alvorens burgemeester en wethouders deze mogen uitvoeren, eerst door gedeputeerde staten moeten zijn goedgekeurd. Artikel 213 van de gemeentewet verklaart de artikelen 230, 231, 232, 235, 236 en 237, handelende over de goedkeuringstermijnen, de weigering door gedeputeerde staten en de voorziening bij de Kroon, te dezen van toepassing.

Wanneer het besluit door gedeputeerde staten is goedgekeurd, zal een notariƫle akte van overdracht moeten worden opgemaakt en zal overschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers moeten plaatshebben. In dit verband zij verwezen naar artikel 78 van de gemeentewet, waarin is bepaald, dat de burgemeester de gemeente vertegenwoordigt bij alle buitengerechtelijke rechtshandelingen, die voor haar moeten worden gedaan (o.a. opmaken van authentieke akten). Opdracht van deze vertegenwoordiging aan een gemachtigde is mogelijk.

Naschrift van de redactie

In de opgaaf wordt gezegd, dat burgemeester en wethouders aan de raad voorstellen hen te machtigen tot het aanvaarden van deze gratis afstand. Aldus geschiedt veelal in de praktijk, waarbij wij in onze formulering aansloten. Helemaal juist is deze echter niet. Ingevolge artikel 171 der gemeentewet behoort de bevoegdheid ter zake te besluiten aan de raad, die, naar luid van artikel 212, eerste lid, der gemeentewet, kan besluiten, dat burgemeester en wethouders de hem toekomende macht zullen uitoefenen. In dat geval draagt dus de raad zijn bevoegdheid over, delegeert deze aan burgemeester en wethouders. Deze figuur wordt niet juist getypeerd door van machtiging te spreken.

Verscheidene medewerkers waren niet volledig in hun schets van datgene, wat voorts mede ter uitvoering van het besluit (van de raad) behoort te geschieden, zoals hun uit de geplaatste inzending zal blijken.

Voorts zagen sommige medewerkers voorbij, dat het besluit van burgemeester en wethouders tot het aanvaarden van de gratis afstand ingevolge artikel 228, onder e, der gemeentewet, aan goedkeuring is onderworpen.

Goed was het antwoord van: C. V. d. Aa te Utrecht; P. van Acht te Thorn; C. van Garderen te Wijk bij Duurstede; J. J. M. van Hegelsom te Haelen (L.); H. Kapenga te Wilnis; D. A. Ravestein te Soesterberg en W. J. L. Theunissen te Eijsden.